Oost Siberische Laika

 

Een OSL reu van uitstekend type. Een krachtige hond met een goed hoofd, volwassen, goede vacht en sterke benen.

(foto : A.T. Voilochnikov).

 

Wanneer de laiki naar geografische omstandigheden wordt ingedeeld in 5 rassen, wordt besloten dat de Oost Siberische Laika, in het gebied van Siberië tussen de Jenisej en de Stille Oceaan de plaats voor de OSL wordt. In dit verre gebied van de naaldwouden met aangren­zende toendra-wouden heeft de hond in alle tijden aan de zijde der jagers rondgetrokken en heeft zich aangepast aan de zeer wisselende eisen van de taiga.

Aangezien de volksstammen in Siberië dezelfde hond voor verschillende doeleinden aanwendden, zijn deze natuurhonden zeer verschillend in type, grootte en raskarakter. Men vindt ertussen grote individuen met een heel register vanaf kracht- tot draf en galoptype.

Een deel herinnert aan de gevestigde spitshonden. De totaalindruk is evenwel zeer heterogeen, sterk wisselende grootte tussen verschillende individuen en lokale stammen. De grootste gemeenschappelijke noemer is dat de spitshonden verbonden worden door de wijze van jagen.

Bij het handhaven van het ras had men overwegend het doel voor ogen van een taaie hond met een sterke jachtaanleg, welke het zou kunnen volhouden in de zware omstandigheden in Siberië en vanzelfsprekend de grote roofdieren aankon. Uiterlijke en andere gebreken zouden intussen niet kunnen verhinderen dat belangrijke jachthonden in het ras gebracht werden.

De opbouw van het ras werd toevertrouwd aan kundige beroepsjagers en een onderzoekskynoloog. Uitgangspunt was de grote, krachtige, rechthoekig gebouwde hond uit Amur, die een krachtig hoofd had tezamen met een goede vacht. De hond herinnerde aan vele natuurhonden die in de verschillende delen van midden en oost Siberië te vinden waren.

Daar men binnen jagerskringen bijna was opgehouden met fokken van honden, begon de jachtlaika steeds meer een zeldzame verschijning te worden binnen de geïndustrialiseerde gebieden van het land. Daarom begon men tegen het einde van de 60-tiger jaren in het groot te fokken in Irkutsk. De opgave was te fokken met goede jachthonden in eenheid van type en exte­rieur.

De stamhonden werden gehaald bij beroepsjagers uit verschillende richtin­gen.     

De beste honden kwamen uit het Krasnojarsk- Irkutsk- en Burjat gebied. Men had geluk om een vitale en bruikbare grote fokstam op te bouwen en boven­dien produceerden zij een groot aantal honden voor de beroepsjagers. Ze hebben evenwel twee onderling duidelijk onderscheidende lijnen ontwik­keld, ook al zijn de verschillen niet zo groot.

Ongeveer gelijktijdig in Irkutsk begon men ook in Leningrad een fokplan op te zetten. Deze honden weken evenwel duidelijk af van de Irkutsk-honden, speciaal in grootte en de vorm van het hoofd.

Omdat men het ras naar de kynologie vanuit het westen beschouwde, is dan ook de OSL weinig ontwikkeld en is het numeriek weinig imponerend. Het is ook moeilijk vooruit te zien welke ontwikkeling van het exterieur een ras zal krijgen. Maar volgens Russische deskundigen zijn evenwel de honden uit Irkutsk duidelijk afwijkend van de overige laika rassen.

De laika heeft grote reservebronnen in de vorm van de natuurhonden, welke succesvol worden gebruikt door de beroepsjagers. Dat geldt in de eerste plaats voor de OSL, die binnen zijn verre oorsprongsgebied voortdurend een zeer groot aantal jachthonden heeft.

Waarschijnlijk is het ras ook de enige in de wereld welke nog op zo'n brede schaal voor de beroepsjacht gebruikt wordt.

Bovendien zoeken zij het wild op en stellen het, en worden de honden vaak gebruikt als trekhond en soms ook als waakhond op de boerderij tegen onverwachte ontmoetingen met beren.

De Siberische jager is gewoonlijk een vallenzetter, die langs zijn vallen gaat en deze nakijkt op verschillende vangsten. Onder­tussen zoekt een eenzame laika naar wild, terwijl de tweede hond gekop­peld blijft of is vastgemaakt voor de pulka. Een jonge hond die getraind moet worden loopt los en volgt de jagende laika.

Pelswild en sabelbont zijn het belangrijkste. Het wild voor voedsel wordt naar behoefte geschoten of wanneer het toevallig zijn weg kruist. Iedere jager heeft zijn eigen jachtterrein en de beroepsjagers  dragen de zorg voor een gemiddelde schatting, om een sterke wildstand in de toekomst zeker te stellen.

Het leven van de jachthond op de taiga is zwaar en vol gevaar. Het gebruik voor de fok hangt af van de jachtlust van de hond. De eekhoorn is de basis en vaak maakt de hond zich nuttig met enkele eekhoorns per dag. Droogvoer of iets dergelijks kent men niet in de taiga.

Ondanks veel grote verschillen van  uiterste omstandigheden heeft de OSL een zeer lange tijd succesvol dienst gedaan als een hond voor vele toepassingen. In de gecontroleerde fok probeert men de jachtaanleg vast te leggen en te verbeteren, de zintuigen, de moed en de mentaliteit met het doel dat hij zonder protest zal functioneren samen met andere jagers en honden.,

De naar Scandinavië geïmporteerde honden van de OSL zijn van een zeer wisselende kwaliteit zowel wat betreft jacht als exterieur. De allerbeste zijn evenwel succesvolle jachthonden geworden ook op de grote roofdie­ren. Een enkele heeft ook een prijs op de jachtproef behaald.

Het exterieur is tot nu toe een vraagteken gebleven. De Scandinavische tentoonstelling keurmeesters hebben bijgedragen tot de verwarring  door zonder al te grote kennis op goed geluk de honden prijzen te laten behalen. Dezelf­de hond heeft prijzen behaald van Certificaat tot een derde prijs. Dit is onacceptabele met in gedachte de toekomstige fok en de ontwikkeling van het ras. 

Het type van de hond is zeer wisselend.  Het zijn gewoonlijk dunne en spichtige individuen met smalle en langgerekte hoofden.  Voor een deel is zelfs het spitskarakter onduidelijk geworden en de honden hebben bijv. hangoren gekregen, wat normaal een vreemd verschijnsel bij een spitshond. Vaak zijn de honden ook geheel vierkant.

Het is belangrijk dat de OSL zich ontwikkelt tot een ras, dat zich onderscheidt van de overige laikarassen.  Het risico bestaat dat zij zich ontwikkelen tot een lelijke kopie van de WSL.

 

Rasbeschrijving voor de Oost Siberische Laika

 Totaalindruk:  De OSL is een jachtspits, welke afstamt van de in de nabijge­legen verblijvende lokale laiki binnen de Oost Siberische naaldwouden. Het is een middelgrote, krachtig gebouwde hond. De OSL heeft een gelijkmatig levendig temperament.

het hoofd: Het hoofd moet van boven af gezien wigvormig zijn. De schedel moet verhoudingsgewijs breed zijn en tamelijk kort, slechts iets langer dan breed.

Het achterhoofd moet rond zijn met een uitgesproken jacht­knobbel.

De stop licht gemarkeerd.

De neuspartij moet wigvormig zijn  en de neusrug parallel met de schedellijn.

De lengte van de neuspartij is ongeveer even lang als de schedel.

De neusspiegel moet zwart zijn, maar bij geheel witte of bij eenkleurige lichtgele honden is een bruinachtig gepigmenteerde neusspiegel toegestaan.

De lippen moeten dun en goed gesloten tegen de kaken liggen

Niet gewenst: te steile stop. Een geheel of gedeeltelijk gepigmenteerde neus- spiegel.

Fouten: Een rond of te wigvormig hoofd. Een onduidelijke of een te steile stop. Wipneus, te korte of spitse neus.

Ogen: De ogen moeten klein zijn, ovaal, iets schuinstaand, niet te diep liggend of uitpuilend. De kleur van de ogen mag nuances van bruin of kastan­jebruin hebben.

Fouten: ronde, veel te grote of veel te kleine ogen. Te recht geplaatste oogopeningen. Verschillend gekleurde, glas, lichte, groene of grijze ogen.

Oren: De oren moeten driehoekig gevormd zijn, rechtopstaand, niet speciaal hoog aangezet en beweeglijk. Zij moeten spits zijn of een klein beetje afgeronde punten.

Niet gewenst: Oren die te breed uit elkaar staan of onbeweeglijke oren.

Fouten: Te grote of te spitse oren.

Gebit: Schaargebit met effen witte tanden.

Niet gewenst: tanden die te smal zijn of rotte tanden.

Fouten: Ieder afwijking van een normaal schaargebit afhankelijk van de graad van de fout.

Hals: De hals moet gebogen zijn, gespierd, en ongeveer even lang als de hoofdlengte. Hoeking hals-romp ongeveer 40-50 graden. De huid moet glad aanliggen.

Romp: de rug moet iets gewelfd zijn bij de lendenen, breed en gespierd. De schoften moeten goed ontwikkeld zijn en zichtbaar hoger  dan de ruglijn zijn. De borstkas moet lang zijn, breed , diep en tot de ellebogen reiken of lager. De buiklijn iets oplopend.

Ledematen: De schouders moeten normaal gehoekt zijn. De voorbenen moeten van voren af gezien recht zijn en parallel. De elleboogpunten moeten goed ontwikkeld zijn, naar achter liggen en dicht tegen de borst liggen. De onderarmen moeten recht zijn en de middenhand iets gehoekt. De achterbenen moeten van achteren gezien lang zijn, recht en parallel. De hakken moeten goed gehoekt en de middenvoet bijna loodrecht, De loodlijn vanaf de zitbeenknobbel loopt ongeveer langs de voorkant van de midden­voet. Het spierstelsel moet goed ontwikkeld zijn. De benen krachtig. 

Omvang van de middenhanden 11-14 cm voor de reu 10-13 voor de teef.

Voeten: De voeten moeten rond en goed gesloten zijn.

Niet gewenst: Hubertusklauwen aan de achterbenen.

Staart: De staart kan gekruld of in een zwakke boog (sikkel vormig) gedragen worden over de rug, dicht langs het dijbeen of nog lager. De staart naar beneden hangend is toegestaan. De staart moet reiken tot de hakken. 1-2 cm kortere staart is toegelaten.

Niet gewenst: een al te lange staart.

Fouten: een bevederde of zweepstaart.

Vacht:  Dekhaar moet recht zijn, stug en dicht. De onderwol moet rijkelijk, dicht en zacht zijn. Op hoofd en oren is de vacht kort, op de nek en schouders is de vacht meer ontwikkeld en vormt een kraag. Op de schoften moet de vacht tamelijk lang zijn, sociaal bij de reuen. De vacht moet kort zijn, stug en dicht op de benen en de voeten en vormt een z.g. 'borstel' tussen de tenen. De staart moet zijn van gelijke dikte gelijk paardenhaar gelijkende langere of kortere rechte stugge haren. Ook heel lang haar is toegestaan, maar mag niet naar beneden hangen van de buiten­boog van de staart.

Fouten: Golvend dekhaar en slecht ontwikkelde onderwol.

Hangende staart­haren. Paardenhaarachtig haar op de achterzijde van de voorbenen.

Kleur: Gewenste kleur : Zwart en lichtgele vlekken. Wildkleur, eenkleu­rig, vlekkerig of bont. Wit, grijs, zwart, roodbruin of grijsbruin in vele schakeringen. Op de benen zijn kleine vlekken in de basiskleur toegestaan.

Schofthoogte: Schofthoogte voor de reu 55-64 cm, voor de teef 51-60 cm.

Bij het kruis is de reu 1-2 cm lager dan bij de schoft. Bij de teef gelijk of 1 cm lager.

 

bron:  Nordliga Spetshundar 

auteurs:  Rune B. Samuelsson & Juho Perttola

vertaling: ©  kennel ‘fra Laikahuset’