Noorse Elandhond - zwart
Van de zwarte Noorse Elandhond zou men haast kunnen zeggen dat het een hond is voor speciale liefhebbers. Buiten Noorwegen nauwelijks bekend en bovendien ook nog veelal verwisseld met de zwarte Noorse Buhund.
Zo ver bekend is er nu buiten Noorwegen slechts een enkele in Denemarken, 3 in NL en een paar in Duitsland.
De Noren zeggen zelf dat de doorbraak begon zo rond de eeuwwisseling, maar afgaande op de opkomst op tentoonstellingen in de afgelopen jaren lijkt het er op dat de echte doorbraak in de jaren tachtig heeft plaatsgevonden.
In het begin van de jaren 1500 wordt de zwarte elandhond voor het eerst vermeld als gebruikshond voor de jacht doch niet meer dan dat. Over de oorsprong bestaan verschillende meningen maar waarschijnlijk ligt de oorsprong bij de Laplandse rassen. In een later stadium zou er vers bloed aan toegevoegd zijn uit Zweedse rassen van het Kalixtype.
Eerst in 1797 was het de dominee van Trysil die een beeld beschreef van dit ras. Hij merkte ondermeer als eerste op dat niet op ieder erf een hond aanwezig was doch alleen bij landeigenaren en enige jagers en dan nog alleen op die plaatsen waar wild voorkwam.
Dat er zo weinig wild voorkwam in die periode lag aan het feit dat hij dit schreef kort na de tweede 'wolvenperiode', de eerste was zo rond de eeuwwisseling van 1500. Hij schrijft: "Doorgaans waren zij van hetzelfde type en werden 'boshonden' genoemd en werden opgeleid voor wild- en vogeljacht in de bossen.
Zij hadden korte halzen, kleine oren en een spitse snuit. De vacht was stug en wat lang. De kleur was effen zwart, vaal-, donker- of lichter grijs. Zij werden bijna nooit als erfhond gebruikt" zo verhaalt de dominee. "Zij zijn het liefst in gezelschap van de jager. De meeste van deze zwarte honden jaagden zowel op vogels als op wild, alleen de allerbesten onder hen jaagden uitsluitend op grootwild. Goede jagers konden aan het gedrag van de hond zien of zij een spoor van een beer, 'n eland of een lynx volgden".
In een verslag van een Engelse berenjager in 1827 wordt gewag gemaakt van de drie zwarte honden waarmee hij jaagde, waarvan er één kennelijk zeer goed was op de berenjacht.
Enige jaren later schrijft Sigurd Venneby dat een vriend van zijn vader, welke een bekend berenjager was, altijd gebruik maakte van zwarte gladharige honden, iets kleiner dan de grijze Elandhond, met de staart opgerold op de rug en een kleine witte vlek op de borst. Ze hadden een korte vacht, mooi en glanzend, een klein hoofd, een spits toelopende neus en kleine mooi rechtopstaande oren. De honden hadden een zeer levendig karakter. Zelf herinnerde hij zich de laatste hond die als pup rond 1840 kwam. Deze hond jaagde nooit op elanden, hij had er geen neus voor doch uitsluitend op beren. Helaas werd hij in 1845 gegrepen door wolven.
Enige tientallen jaren later schreef de dichter Jacob Bull in een artikel over Østerdal dat dit type elandhonden van oudsher Finnenhonden waren, niet de grijze, maar een bruin/zwart, roetachtig ras dat nog steeds te vinden was op afgelegen plaatsen. Tot zover de summiere beschrijvingen over deze pure gebruikshond, die in bepaalde, vaak afgelegen, gebieden zo gewoon was dat men ze slechts terloops beschreef.
Op de allereerste tentoonstellingen tussen 1877 en 1887 was er nog geen aparte klasse voor de grijze en de zwarte elandhond, zoals wij die nu kennen. Het ras werd eland-/berenhond maar ook wel de oude Østerdalse hond genoemd. In 1901 werd het standaardtype bepaald voor de grijze- en de zwarte dyrehond zoals zij in die tijd genoemd werden.
Om de verhouding tussen de 2 rassen enigszins weer te geven werden op de tentoonstelling van 1911 103 grijze- en 8 zwarte Elandhonden ingeschreven.
Het zwarte ras liep steeds verder terug in aantal, echter dank zij de inzet van enkele leden van de huidige N.E.F. (Norsk Elghunden Forbund) is heden ten dage het ras weer groeiende. Het is vriendelijk van aard en handhaaft zich goed bij de jachtproeven. Werden er in 1965 nog 32 honden geregistreerd, in 1980 werden er 146 zwarte honden in het stamboek bijgeschreven.
De grondoorzaak van het kwijnende bestaan van de zwarte Eland ligt in het feit dat de 'løsjakt' (jagen met een vrijlopende hond) hand over hand toenam met als gevolg dat de grijze Elandhond steeds populairder werd ondanks het gegeven dat de 'zwarte' aanzienlijk moediger en harder waren dan de 'grijze'.
Het is van oudsher een ras dat vrijwel alleen in het noorden van Noorwegen voorkomt, voornamelijk bij de Samen (Lappen). Terecht merkte A. Omstad, een fervent aanhanger van dit ras, destijds op: "zolang de Samen een nomadenbestaan leiden, zullen de zwarte elandhonden het overleven" De man had daarin gelijk, immers de Lappen zijn naast rendierhoeders, ook jagers. Een 'løshond' temidden van deze halftamme rendieren zou een gigantische paniek kunnen veroorzaken met als gevolg dat hele kudden op hol slaan; een regelrechte ramp. Het is daarom dat de zwarte Eland hond door de Samen toen zo bijzonder gewaardeerd werd als 'bandhund' (jagen aan de lijn).
De huidige jagers waarderen hem in toenemende mate en niet in het minst om de handel baarheid, zijn lenigheid en zijn temperament maar ook om zijn gehoorzaamheid, volgzaamheid in vergelijk met de andere elandhonden doch bovenal om de geluidloosheid van zijn gangwerk door het woud en het feit dat hij gedurende de jacht in het geheel niet blaft. Daarenboven is het een aantrekkelijke, aanhankelijke huishond met een evenwichtig en rustig karakter.
Na de 2e Wereld Oorlog werd het licentie-jagen steeds meer wettelijk voor-geschreven. Werd er toegestaan in een bepaald revier b.v. 1 stier, 2 koeien en 5 kalveren af te schieten dan werd het ietwat problematisch.
Een 'løshund' kan dat onderscheid niet maken en werkt het gehele revier af totdat hij een elandstier tot staan had gebracht. Slaagde de jager naderbij te komen om hem af te schieten dan was het niet toegestaan omdat er b.v. al een stier was afgeschoten en de man had minimaal een halve dag voor niets geploeterd zonder enige opbrengst. Een ervaren 'bandhund' geeft de jager de gelegenheid van eland naar eland te gaan zonder deze te verstoren om op deze wijze selectief zijn keuze te maken welke eland hij nog mag afschieten.
Toen wij, kennel 'fra Laikahuset', een enkel jaar geleden in de gelegenheid waren een jubileum tentoonstelling van de elandhondenclub van Nord-Trøndelag te bezoeken hadden wij een unieke ervaring. Drie rassen, de Lundehund, de Zweedse Lappenhond en de zwarte Elandhund, waarvan er in het gunstigste geval een enkele aanwezig is, waren nu qua aantal ruimschoots in de meerderheid.
Ook de organisatoren waren hierdoor verrast. Gebruikmakend van het voordeel dat je een Hollander bent, die de voorzitster ook nog kent, wil men wat grager praten met je. We hebben dan ook met vrijwel alle 18 eigenaren van de zwarte Elandhonden, zo goed en zo kwaad als het ging, gesproken. Daarbij konden we de conclusie trekken dat in eerste instantie werd gesproken over de huishond die goede jachtcapaciteiten heeft en niet zoals wij eerder op andere tentoonstellingen met andere elandjagers ervaarden, andersom. Aanhankelijk, vriendelijk, intelligent, volgzaam zonder slaafs te zijn, moedig zonder agressieve trekken doch onbevreesd als er zo nodig een robbertje geknokt diende te worden.
Wij schatten toch zeker dat de helft van het aantal mensen die we gesproken hebben geen jagers waren. De jagers onder hen waren echter lyrisch over de gevarieerde jachtcapaciteiten van het ras. Een enkeling onder hen bedreven zowel de elandjacht als de vogeljacht, beide aan de lijn, maar zo vertelde zij "je moet een enorme goede verhouding met je hond hebben om deze twee zo uiteen liggende vormen van jacht te kunnen verrichten."
kennel "fra Laikahuset"
(DWS Jan. 1991)
Maak jouw eigen website met JouwWeb