Norrbottenspets
Norrbottenspets
Reeds in de voorhistorische tijden bevonden zich boven de Botnische golf en binnen het gebied van Kalott jagers zowel jachthonden.
Deze volkeren werden het jagersvolk van noord Kalott genoemd. Het noordelijkste gebied van Noorwegen, Zweden en Finland had hun belangstelling en het gebied rondom de Witte zee. Niet alleen waren zij de oervaderen van de tegenwoordige bevolking in dit gebied, maar zij lieten ook kleine Laika's na.
Zij vormen nu tegenwoordig de rassen Fins-Karelische Laika, de Finse Spits,
Norrbottenspets/Pohjanpystykorva, Noorse Buhond, Lundehond, en de zwarte Elandhond.
De gemeenschappelijke noemers is te vinden in het type, raskarakter en grootte.
De geel/rode kortharige Finse Spits zou kunnen doorgaan voor een Pohjan-pystykorva/ Norrbottenspets of Noorse Buhond.
Men heeft ook natuurhonden van goede kwaliteit van Norrbottenspets gevonden in het gebied boven de poolcirkel. UCH Bjarmi was een natuurhond met een groot gedeelte Russisch bloed. De hond werd gevonden in Kuusamo dicht bij de Russische grens en werd zowel Fins als Zweeds schoonheidskampioen. In Leningrad bevind zich een opgezette hond uit 1906 die op een Zweedse tentoonstelling een CERT gewonnen zou kunnen hebben.
Zonder twijfel ligt de N.S. dichter bij de oude 'Kvänhund' of 'heemboerderijhond' dan b.v. de Finse Spits. Die heeft een standaard die dichterbij het door de natuur geschapen boomblaffer en als enig andere kleine Laikasoort.
De Fins Karelische Laika is een overblijfsel van de Finse Spits welke op zijn beurt is opgedreven richting 'Paria-Dingotype' met zijn helrode kleur en zijn zachte vachtstructuur. De Noorse Buhund staat ook dicht bij de oorsprong, terwijl de Lundehond een kleine, een spichtige kopie is van hetzelfde thema, met het speciale kenmerk van de dubbele St. Hubertusklauwen. (en aan alle poten minstens 6 tenen!) Het is geenszins onbekend bij de kleinere Laiki en stoort vandaag de dag b.v. bepaalde lijnen van de Finse Spits.
De zwarte Noorse Elandhond, die men vroeger mengde met de zwarte variant van de N.S., Kalixspets genoemd, heeft naar alle waarschijnlijkheid bloed van de Lappenhond in zijn aderen. Overigens is de zwarte kleur geenszins ongewoon bij de kleine Laiki. De N.S. was bijgevolg de geharde hond van de noordelijke pelsjagers.
Ontelbaar zijn de oude verhalen over deze, naar verhouding kleine hond met grote innerlijke moed. Veel van deze vertellingen gaan over hoe de jager dankzij deze hond net dàt beetje extra geluk had, wanneer hij in een zwakke positie verkeerde tegenover een razende beer. Zelfs in deze eeuw zijn er verhalen over dit thema. Overeenkomsten met de Nord-kalottense jacht moet men vinden op de Russische Taiga. Het was in de periode dat jachtreizen meerdere maanden konden duren. Het was dan van levensbelang een goede taaie hond met scherpe zintuigen te hebben; anders bracht de jacht niet de noodzakelijke levensonderhoud. De jacht moest zowel voedsel als huiden opbrengen, hetgeen zwaar is tijdens de korte dagen van de hoge winter in de diepe en losse sneeuw! De huiden waren de enige gangbare valuta en de jager moest belasting betalen aan de rentmeester en in de dagen van Gustav Vasas aan de koningsmachten en de staat.
'Boogbelasting' gold vooral het manvolk, welke op de leeftijd was gekomen dat hij een boog kon spannen. De financiële handelingen tonen aan dat men zich in het algemeen redde met de belastingen, maar ook dat een groot deel van de huiden naar de Russische kooplieden in Novgorod in het Oosten ging en sedert de 17e eeuw naar Archangel. Het was de Russische handel die de inwoners van Nordkalotten voorzag in de meeste behoeften en kleding.
De N.S. werd in eerste instantie aangewend op de jacht van kleinere pelsdieren zoals de eekhoorn, marter en hermelijn. De jacht was zo efficiënt dat zij de noord Aziatische marterachtigen steeds meer oostwaarts dreven. In het begin van de 16e eeuw was de westelijke grens verlegd naar Oostelijk Finland maar in de 17e eeuw werden de laatste noord Aziatische marterachtigen in Fjärrkarelië geschoten. Nu vindt men deze marterachtigen slechts ten oosten van de Oeral.
Een 1e klas hond zou het voor elkaar kunnen krijgen 40 eekhoorns per dag te stellen. Zelfs ik heb honden van deze klasse gezien. Zulke honden waren in de wijde omtrek bekend en waren dan ook de enige reuen die voor dekkingen gebruikt werden.
Maar de N.S. was een all-roundhond en te gebruiken voor alle soorten wild. De hond die model stond voor de rasstandaard van de N.S., was een goede elandhond en in verschillende districten 'beste elanddrijver'. De fokker van deze hond, wijlen Petter Olofsson uit Lahnajärvi vertelde dat de honden ook zeer belangrijk waren als vogelhonden. Tijdens de 1e Wereldoorlog had hij een teef, die een uitgesproken aanleg had om een wegvliegende vogel te stellen of een nest aan te blaffen waarvan hij gewoonlijk een aantal jonge vogels schoot.
Deze honden waren de stammoeder van de 'Lahnajärvi'honden die tot op vandaag de meest succesvolle bloedlijn is van de jachthonden in het ras. De aanleg heeft zich overgeërfd en gaat nu weer over op deze honden. Tegen het eind van de veertiger jaren daalde de prijs voor huiden en pelzen catastrofaal en tegelijkertijd vond een snel veranderende levensbehoeften plaats met als gevolg een dalende behoefte aan een boomblaffer.
Op een enkele uitzondering na, waren de honden die de vijftiger jaren overleefde, gedegenereerde honden, die als gezelschapshond hun liefde en aanhankelijk betoonden. Daarom waren vele van de honden die in de 60tiger jaren geïnventariseerd werden veelal dan ook klein, spichtig en te week. Tegenwoordig zijn ze bijna uit het ras weggezuiverd. Er kan geen twijfel over bestaan dat deze gezelschapshonden vage kopieën waren van de geharde jachtkameraden van de jagers uit Ödemark.
Het was dan ook een grote vergissing geweest als men deze honden goed gekeurd had, ofschoon bij de opstelling van de eerste rasstandaard gesproken werd over een reu met 40 cm schofthoogte.
In het begin van deze eeuw, toen de Finse Spits werd vastgelegd, probeerde men ook in Zweden een blaffende vogelras te ontwikkelen. De naam werd: Norrbottens blaffende vogelhond. De poging mislukte en het ras werd in 1948 als uitgestorven beschouwd. Toch waren op dat moment tenminste een duizendtal 'rastypische' honden. Dit wist men evenwel niet bij de S.K.K. omdat het binnenland van Norrbotten op kynologisch gebied een onderontwikkeld gebied was. De oorzaak van het mislukken was dat men het ras probeerde te consolideren zonder een enkel contact te houden met de mensen die de honden bezaten. Men probeerde het op dezelfde wijze te doen als met de Lappenhond d.w.z. het houden van rastypische uit het oorsprongsgebied om deze te verbeteren met andere uit het land gehaalde honden. Maar aangezien een goede jachthond een voorwaarde was voor de kostwinning van de jagers was, wilde bijna niemand zijn hond kwijt.
Het gebrek aan informatie bracht ook met zich mee dat de Norrbotten/ Tornedalingen geen toekomstbeeld hadden van hun hondenras en uiterst weinig, zo niet niemand, kende van de plannen met de blaffende vogelhond van Norrbotten en de bevestiging van het ras. Taalproblemen tussen de Finnen en de Zweden waren hieraan mede debet.
Van 1940 tot 1960 noemde men de hond 'finnspets'. Vroeger noemde men hem kort
en krachtig 'hund' of 'yrkeshund' (='werkhond') zoals de beste jachthonden werden genoemd. Toen men begon te onderkennen dat de honden in rassen zouden worden ondergebracht en dat hun eigen honden het beste beantwoordde aan de beschrijving van de Finse Spits, zowel uiterlijk als qua eigenschappen, lag het bijna voor de hand om ze dezelfde rasbenaming te geven. De naam lag ook wel in de lijn van Tornedalingeners eigen culturele historie en oorsprong. En zo gebeurde het in 1965 dat in Norrbotten een ervaren dierenarts een Norrbottenspets voor 'witte Finse Spits' uitmaakte ofschoon hij later als Norrbottenspets een certificaat kreeg.
Stig Onnerfelt, een steunpilaar voor het ras, was tegen het eind van 1940 een jonge jachtmeester in Norrbotten. In 1947 liep ik, stage bij een overheidsinstantie. Wij woonden in een jachthut en hadden zowel een hond als een geweer bij ons. Op een dag verbaasde Onnerfelt ons in de hut met de vraag waarom wij een hond hadden in de Kroondomeinen. Wij gaven de aanwezigheid van beren de schuld en borgen het geweer op, maar de kennismaking was begonnen. Ik met Onnerfelt en hij op zijn beurt met een goede jachthond die tot een ras behoorde die later de naam Norrbottenspets zou dragen. Onnerfelt komt later, eind 1950, naar Norrbotten en Pajala. Hij had interesse voor de kleine spitsen en aangezien hij een grote kynologische kennis had, lag het voor hem voor de hand in deze honden een 'nieuw' te zien ontstaan. In deze situatie had men ook nieuw leven kunnen blazen in de afgevoerde rasaanduidingen en zich tevreden kunnen stellen met een nieuwe rasbeschrijving.
Het was de S.K.K. die de naam 'Norrbottenspets' vaststelde op voorstel van A. Rave Onnerfelt daarentegen wilde liever de naam 'Kalottspets' hebben. De sectie vogelhonden van de S.K.K. accepteerde de door de S.K.K. voorgestelde naam. Uit historisch perspectief gezien was de naam 'Kvänhund' de beste geweest. Onnerfelt bewerkstelligde nieuwe interesse voor de Norrbottenspets. Maar niemand kan alleen levensvatbaar nieuw ras creëren ook al geldt dit officieel voor een oud ras met een nieuwe naam. Daartoe heb je een speciaalclub nodig die het ras ter hand neemt voor geïnteresseerde aanhangers van het ras, eigenaren en fokkers.
Onnerfelt reisde met zijn honden, Blondie en Kurre, naar verschillende tentoonstellingen en dit tezamen met krantenartikelen gaf een goede public relations voor het nieuwe ras die interesse en sympathie opwekte. Hij begon in de 60tiger jaren met het fokken van de N.S. Vele gingen hem evenwel voor en ook ik had mijn eerste nest in 1945. De eerste N.S. werden gefokt door Margit Levi in Kalmar (Tjibas kennel) en Äke Sammuelsson in Lahnajärvi (Äkes kennel)
In 1964 komt het N.S. probleem opnieuw naar voren bij de vogelhonden afdeling van de S.Ä.K., waar Uno Lindstedt voorzitter van was en ondergetekende secretaris. De zaak werd op tafel gelegd. De interesse voor de N.S. binnen het bestuur was lauw en pas eerst in 1966 kon men zich verenigen om het ras verder onder zijn hoede te nemen en onder verantwoordelijkheid te stellen van de sectie vogelhonden. Het besluit was van de grootste betekenis omdat daarmede de belangrijkste hindernis uit de weg was geruimd om het ras weer te doen herleven.
Het stemt tot nadenken waarom de N.S. zo koel werd ontvangen in Norrbotten en op welke gronden was men van mening veranderd? Degenen, die tegen de N.S. waren, vonden dat er genoeg Finse Spitsen waren en dat de club genoeg hoofdpijn had met de jachtproefwerkzaamheden welke opnieuw begonnen waren. Bovendien was de hond meer een eekhoornhond dan een vogelhond en het tijdperk van de eekhoornjacht was voorgoed voorbij. Mijn opvatting dat de N.S. een erkend hondenras te laten blijven baseerde ik op de eerste plaats op emotionele gronden. Ik had vanaf dat ik een klein jongetje was Norrbottenspetsen bezeten en ermee gejaagd en daarbij zag ik in het ontstaan van het ras de mogelijkheid om een eigen speciaalclub voor de blaffende vogelhonden te vormen.
Mijn overtuiging werkte aanstekelijk en ten slotte was men dus eensgezind om er zorg voor te dragen dat het ras de steun kreeg die het behoefde. Tegelijkertijd kreeg ik het vertrouwen van de S.Ä.K. en werd ik verantwoordelijk gesteld voor het nauwkeurig organiseren van de geïnteresseerden rond het ras en de basis te leggen voor de inventarisatie van deze honden welke in het rasboek opgenomen zouden kunnen worden. Men beschouwde de lijn welke Onnerfelt had gevonden (Pajala stam) als een onvoldoende basis voor het ras. Bovendien waren het over het algemeen honden van een dwergformaat.
Op 1 februari 1967 stelde ik een oproep samen welke gepubliceerd werd in de provinciale dagbladen. Bovendien ging een schrijven naar de provinciale jachtorganisaties, de gezamenlijke bosbeheer employées en anderen, waarvan men kon aannemen dat kennis hadden van deze honden. Het resultaat overtrof alle verwachtingen. De dagbladen hielpen met uitstekende reportages over het 'nieuwe' hondenras. Ik ontving over de honderd beschrijvingen over honden die er 'rastypisch' uit zouden zien. Deze brieven werden de basis van de inventarisatie van de S.K.K.. Deze inventarisatie werd door Onnerfelt en mij in Mei 1967 naar voren gebracht. Op de S.K.K. tentoonstelling in Ojebyn op 4 juni 1967 werden 36 N.S. aangemeld, waarvan het grootste deel rastypisch was. Met deze honden werd de fok voor de toekomst opgebouwd, de toekomstige stamhonden van het ras waren gevonden . . . . . De honden waren begrijpelijkerwijze variërend van grootte, type en kleur. Men kon evenwel de oorsprong aan de honden zien, dat zij ooit de onschatbare helper van de jagers van Ödemark waren tijdens de maandenlange jachttochten in de sneeuw en de koude.
Ik was ervan overtuigd dat de voorlopige S.K.K. standaard van de hond fout was. Men sprak over een hondenras, waarvan de reuen 40 cm en de teven beneden de 35 cm waren met een gewicht van ongeveer 5 kg. het was onmogelijk dat zulke honden grote jachtresultaten konden presteren en met de honden waarmee ikzelf had gejaagd of gezien waren bij andere jagers waren beduidend groter en krachtiger. Er werd mij toestemming verleend om commentaar te schrijven op de laatste standaard, waarin ik de hond probeerde uit te beelden, maar ook een gelofte aan een N.S. die niet achter behoefde te blijven bij zijn voorvaderen in snelheid, uithoudingsvermogen, moed of jacht-capaciteiten.
De ontwikkeling verliep voorspoedig. Er was geen ander hondenras in het Noorden welke zich zo snel geconsolideerd heeft. Vandaag de dag hebben we de beste honden een uitstekend exterieur en goede jachtcapaciteiten. Het ras is groter geworden en heeft sedert een paar jaren een meer eigen persoonlijkheid verkregen dan de F.S. in Zweden. Maar de ontwikkeling verliep niet zonder moeilijkheden.
Er is een aanleg tot drijven tijden de jacht in het ras gekomen door de, voornamelijk, vanuit Finland geïmporteerde honden fokmatadoren. De aanleg schijnt dominant vererfbaar te zijn, wat van nut kan zijn. Een zodanige aanleg is gemakkelijker te elimineren dan een recessieve eigenschap. De keiharde vuistregel voor het fokken moesten zijn dat er geen reuen (liefst ook geen teven) gebruikt werden die met geblaf de vogel vervolgden.
Een ander onheil dat het ras trof was dat de speciaalclub niet doorging met elandproeven. De schade werd nog groter omdat men besloot de elandproeven niet goed te keuren die door de S.Ä.K. gehouden werden, evenals de kampioensprijs. Wanneer het zou gelukken de aanleg tot stellen van de eland bij dit oerras te laten verdwijnen dan verstoort men de jachtaanleg van het ras. Een uitsluiting van de aanleg tot het stellen van de eland betekend dat men door genenverlies de erfcoördinaten verkleinde. Er blijft dan een hond over met begrensde en een foute aanleg. Geen reu van een noordelijk Spits is compleet wanneer deze ook niet een eland kan stellen. Daarom is het noodzakelijk vast te houden aan een herwaardering van de vraag naar de eland interesse. De N.S. werd geconsolideerd met als doel een allround jachthond met de nadruk op bosvogels en eland. Daarnaast moest hij, als het enigszins kon, bruikbaar zijn bij de jacht op wild naar de keuze van de jager.
Reeds toen hadden de rasverantwoordelijken de wetenschap dat de noordelijke Spits een blaffende hond was, die de meeste soorten wild in de dennenbossen wild bereikbaar maakte, maar die ook opgeleid kon worden tot een specialist.
Men wist ook dat men de interesse voor elanden kon doen afnemen, maar dit zou ten koste gaan van het algemene jachtvermogen van het ras. Het ras heeft ook afwijkingen gekregen in de vorm van Patella Luxatie en P.R.A. (oogstaar). Deze moeten uitgeselecteerd worden en de Club heeft ook dierenartsen bereid gevonden zich voor de problemen in te zetten, het probleem is evenwel ernstig. Volgens de dierenarts, die betrokken is bij het oogvraagstuk lijd bijna de helft van het rasbestand aan deze ziekte. Een weldoordacht bestrijdingsprogramma moet daarom zo spoedig mogelijk tot stand komen.
Wat betreft het exterieur blijft er het probleem van de verschillende grootten. De schofthoogte werd in 1976 en 1983 beide keren met 1 cm verhoogd.
Fokkers hebben aan de grootte voorkeur gegeven en daarmede werd de ontwikkeling voortgezet. (Op Landstentoonstellingen in 1984 werden nog vele 47-48 cm hoge reuen hoog geplaatst) Nu moest men evenwel een halt toeroepen. Het gaat gewoon niet op om telkenmale de hoogte aan te passen van een hondenras immers wat moet dat in de toekomst opleveren? De N.S. is nu voldoende hoog. Het is ook hoog tijd dat de tentoonstellingskeurmeesters strenger worden. Een 1e prijs moet niet onder de reuen vergeven worden die hoger zijn dan 47 cm en voor de teven geldt 44 cm hoog. Groter betekent onverbiddelijk een lagere prijs. Bovendien moet men oppassen voor te zware honden met zware en/of grove hoofden. Een N.S. zal droog zijn en een droog hoofd hebben met elegante lijnen.
Een grote vooruitgang voor het ras was de introductie in 1973 in Finland onder de naam 'Pohjanpystykorva'. Daar bevond zich het meeste fokmateriaal en dat is goed voor een hondenras om zijn gebied uit te breiden en een grotere kring van aanhangers te krijgen. Uitwisseling over de grens van het fokmateriaal is levendig. Zweden werd het thuisland. In Finland schijnt het ras een krachtige tegenwerking van de Finse Spits te ondervinden.
Daar de vooruitzichten van het 'nieuwe' ras tot 1967 wisselend waren en de meningen verdeeld, is de ontwikkeling met behulp van enthousiaste aanhangers en ambitieuze fokkers de goede richting in gegaan. Niemand behoeft vandaag de dag te twijfelen dat het ras is gekomen om te blijven en waarschijnlijk een schitterende toekomst voor zich heeft. Binnen die toekomstverwachtingen is er plaats voor zowel aanhangers van de jachthond als voor hen welke de N.S. zien als een trouwe, toegenegen en slimme kameraad. Ontegenzeglijk heeft de hond uit de vroege oertijd niet alleen de jachtlust meegekregen maar ook de opgave een trouwe, waakzame en waarschuwende boerderijhond te zijn. Daarom zou niemand, ook een speciaalclub niet, zich het recht mogen aanmeten, diegene met de wijsvinger terecht te wijzen die een hond ook in de toekomst binnen een raamwerk te plaatsen die hem volgens hun gebruiksgebied en historie hem toekomt.
In het andere geval zou het een zelfoverwinning zijn voor hen die gekozen worden om de organisatorische vraagstukken rond onze hondenrassen te begeleiden. Men mag ondertussen hopen dat het gezonde verstand zal overheersen bij het verloop en dat men de N.S. niet blootstelt aan grotere problemen, maar een evenwichtig en stimulerende toekomst zal doormaken.
KOMMENTAAR OP DE RASSTANDAARD.
De lengte van het lichaam moet slechts onbeduidend de schofthoogte overschrijden.
De teef moet nog iets meer kwadratisch zijn dan de reu.
Zij zal compact maar licht zijn, met goed ontwikkelde juist voldoende grove benen, gespierd maar niet te zwaar of te spichtig.
Het lichaam zal droog zijn en de indruk geven van kracht en robuustheid.
De karaktertrekken van de N.S. moeten typisch voor een Spitshond zijn.
Zij mogen niet nerveus, schuw of agressief zijn tegenover mensen noch al te dom, sloom of blafferig.
Een hond zal, ongeacht zijn exterieur, een 0-prijs krijgen als zijn/haar mentaliteit niet gelijk of bijna gelijk als het hierboven omschrevene.
De hoogte van de hond moet duidelijk tot uitdrukking komen door de lenige, gemakkelijke beweeglijkheid en het hoog opgeheven hoofd.
Het wezenlijke geslachtsverschil bij een reu is het krachtig ontwikkelde hoofd, de imponerende frontpartij en de relatief krachtige hals. In verhouding tot de teef moet de reu een kleiner kruis en bekken hebben, korte lendenen tezamen met een duidelijke bespiering.
De teef onderscheid zich door een breder kruis en bekken en een naar verhouding langere lendenpartij.
De schofthoogte behoeft niet noodzakelijk noemenswaardig hoger dan het kruis te zijn, de hals is korter, de lijn van het hoofd minder uitgesproken en de bespiering ronder/ vrouwelijker.
Een hond met een duidelijk lever-/vleeskleurige neusspiegel krijgt geen CK-kwaliteit.
Het gebit moet goed ontwikkeld zijn met krachtige hoektanden welke in elkaar grijpen.
Tanggebit, daar waar de voortanden van de boven- en de onderkaak een onbetekenende afwijking vertonen ten opzichte van het ideaalgebit, zal de waardering op een tentoonstelling t.a.v. prijs niet beïnvloeden.
Een uitgesproken over- of onderbeet doet de prijswaarde tenminste 1 punt dalen.
De niet te grote, goed geplaatste ogen met goedsluitende oogleden zijn hogelijk gewenst. Ronde ogen in combinatie met uitpuilende b.v. bolle ogen of tranende ogen zijn niet typisch en werken storend op het totaalbeeld. Gele of geel/bruine ogen zijn niet gewenst en doen de prijswaarde dalen.
Dunne, zachte, niet rechtopstaande oren zijn A-typisch en worden uitgesloten van een prijs op een tentoonstelling. 'Vleermuis-oren, lange en brede zijn niet wenselijk en moeten in de gaten gehouden worden.
Een veel te korte hals zal de totaalindruk verlagen. Speciaal bij de reu moet het profiel van de hals zal iets gewelfd zijn.
De ideale rug is dientengevolge niet recht van lijn, o.a. doordat de schofthoogte hoger is en het kruis licht hellend. Zowel een doorgezakte rug als een overbouwde rug zijn verkeerd.
Een diepe borst met goed ontwikkelde ribben geven veel ruimte voor de longen en het hart. Het voorste deel van de borst moet zo gebouwd zijn dat de schouders en de ellebogen zowel van boven als van voren goed in balans liggen met de buitenste contouren.
Een tonvormig gewelfde borstkas veroorzaakt, brede uitstaande benen en een te smalle onderontwikkelde borstkas geeft een te nauwe plaatsing van de voorbenen wat een slechte wendbaarheid geeft.
De schouderbladen met de relatief lange, bij het schouderblad juist gehoekte opperbeen geeft een goede paslengte bij het lopen en draven en is tevens een afzet voor krachtbesparende elasticiteit en uithoudingsvermogen in galop en bij het overwinnen van moeilijk terrein.
Omdat een van de belangrijkste kenmerken de in de krul gedragen staart is, moet de N.S. bij een keuring tenminste bij die gelegenheid een gekrulde staart hebben, anders mag er geen prijs vergeven worden.
Wanneer de haren van de staart erg lang zijn en niet uitstaan, dan moet de hond van een prijs op een tentoonstelling worden uitgesloten. Zachte, gegolfde of te lang dekhaar, tevens gemis aan ondervacht (b.v. open vacht) is buitengewoon onpraktisch voor de N.S. als jachthond en verlaagd de totaalindruk.
Kleine afwijkingen doen de prijs-beoordeling dalen maar grote afwijkingen maken dat de hond uitgesloten wordt van het behalen van een prijs.
Éénkleurige honden (ook witte) zijn minder gewenst. De ideaal gekleurde hond vereist dat de witte delen overheersen. Voor CK-kwaliteit wordt zelfs vereist dat de hond niet eenkleurig is over de romp, de platen moeten het breken.
Als een algemene richtlijn aangaande de massa van het lichaam van de N.S. kunnen de volgende gewichten als richtlijn dienen; voor honden met een ideale hoogte en een normale conditie is een gewicht van 12 kg of iets meer en voor de teef is dat ca. 10 kg.
Het rastypische is de laatste tijd uniformer geworden; speciaal de kleur en de schofthoogte. Tegenwoordig geven de beste honden evenwel nog slechts een aanduiding van de ideale hond welke de rasstandaard weergeeft.
De meest voorkomende rasgebreken zijn: te spichtig en te lange lichaamsbouw, klein, zwak en spits hoofd met slechte geslachtskenmerken, een slecht verloop van de stop, te rond voorhoofd en schedel, een spits smalle en een te korte neuspartij. (dwergachtige hoofden)
Dunne en zwakke benen en gebrek aan bespiering tevens de ontbrekende juiste hoekingen zijn ook veel voorkomende gebreken.
De bespiering van de borst is vaak onontwikkeld, welke de schouders en de opperarm onstabiel maakt en de ellebogen naar buiten plaatst.
Karakterfouten zoals schuwheid en agressiviteit zijn relatief gebruikelijk.
Deze opsomming van gebreken komen veel voor en zijn bezwaarlijk. Hieraan moet speciale aandacht aan worden gegeven.
De kleur is niet langer een probleem want de witbonte honden met ideale platen worden steeds algemener.
bron: Nordliga Spetshundar - blz. 105 t/m 120
auteurs: Rune B. Samuelsson & Juho Perttola
vertaling: © kennel ‘fra Laikahuset’
Maak jouw eigen website met JouwWeb