Noorse Lundehund
Norsk Lundehund
De kynologie kent een aantal opmerkelijke hondenrassen qua verschijningsvorm.
Het noordelijke ras, de Lundehond dat nu beschreven wordt, is echter een onopvallend exemplaar, op het eerste oog een aardig boerderijhondje zou men zeggen. Niets is minder waar! Dit ras stamt uit een grijs verleden zoals vele noordelijke rassen, echter evolueerde geisoleerd op het eiland Værøy in de Lofoten archipel, Noorwegen. Dit jachthondje heeft een aantal unieke eigenschappen dat zijn weerga niet kent!
In 1431 was de Italiaanse onderzoeker Piero Overini met zijn manschappen naar het hoge noorden gezeild doch in een Januaristorm van 1432 standen zij in Røst dat zo'n 365 eilandjes omvat. In diezelfde maand zeilde een visser met zijn zonen van Røst naar Sandøy en ontmoetten tot hun stomme verbazing een aantal kleine donkere mensen die een taal spraken welke zij nog nooit gehoord hadden. Deze toevallige ontmoeting werd van historische betekenis omdat de Italiaanse onderzoeker later een boek uitgaf waarin hij de natuur, bevolking, leefwijze en gedeeltelijk de fauna omschreef. De ervaringen van vissers die zij ontmoetten werden daarin ook uitvoerig beschreven. Deze publicatie vormde de motivatie voor anderen om dit gebied nader te bestuderen. Één daarvan was Peder Hansen Schønnebøl, die beschreef o.m in 1591 de jacht op de Lundevogel (Fratercula arctica), in het Nederlands: papegaaiduiker.
Ook de landgenoot van Piero, de natuuronderzoeker Francesco Negri was in dit gebied gedurende de periode 1664/65 en verhaalt over de Lundevangst. Dit verhaal komt overeen met de eerdere beschrijvingen van Schønnebøl.
In 1709 beschrijft Nicolei Jonge ook de Lundevangst. Van Petter Dass, dominee te Alstahaug kwam in 1739 een boek uit: 'Nordlands Trompet'; de beschrijvingen zijn vrijwel gelijkluidend aan die van 1591 en 1665.
In 1753 beschreef de bisschop van Bergen, Erik Pontoppidan dit ras in zijn boek:'Det første forsøg på Norges naturlige historie' ('De eerste proeve tot de natuurlijke historie van Noorwegen') Ook de Duitse geoloog Leopold von Buch schreef hierover in 1807.
Sigurd Skaun, kynoloog, las in oude geschriften over honden die op Lundevogels jaagden op de eilanden Værøy en Lovunden, de grootste broedplaats van deze vogels. Hij trok de conclusie, gezien het afgelegen gebied, er wellicht nog wel enkele van deze honden te vinden zouden zijn en schreef naar de 'leenmannen' van dat gebied. Uit Lovunden schreef men dat zulke honden wel op het eiland waren geweest maar al geruime tijd waren verdwenen. Vanuit Værøy ontving hij geen enkel bericht. Ten einde raad zocht Skaun contact met de postdirecteur, die ook een hondenliefhebber bleek te zijn, en deze gaf de postbode op Værøy de opdracht om Sigurd behulpzaam te zijn. Het was de sleutel om informatie te verkrijgen: de honden waren daar nog aanwezig als gebruikshond en hij zond er zelfs foto's van.
In 1925 schreef Sigurd een artikel in het tijdschrift 'Norsk Jäger- og Fiskeriforenings tidskrift' onder de titel: "Een Noors vogelhondenras, dat in het vergeetboek raakt". Hij drong er in dat artikel bij de N.K.K. op aan erkenning van dit ras te verlenen maar de Noorse Kennel Klub was niet bijster geïnteresseerd omdat men van mening was dat het hier ging om een variant van de Noorse Buhund, een erf- en veedrijvershondje. Jaren later moest de Kennelklub erkennen dat men hier had moeten spreken van een uitzonderlijk ras, iets dat wel is gebleken uit de toch vele beschrijvingen in de loop der tijden, temeer daar een dergelijke hoeveelheid aan publicatie's aan geen ander Scandinavisch ras ten deel is gevallen. Lundefugl (Papegaaiduiker) is een korte, dikke zeevogel met een grote kop en behoort tot de Alkenfamilie en komt voor aan de meeste kusten van het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan. De vogel is zwart van boven en wit van onder. In de broedtijd vergroot de snavel zich door een soort huidplooi die streepsgewijs verkleurd in rood, geel en blauw/grijs. Het dier is ruim 30 cm lang en weegt ± 500 gr.
Ze hebben de gewoonte om in zeer grote getale te broeden en is de enige Atlantisch alk-achtige die onderaardse gangen graaft of van natuurlijke spleten gebruik maakt om daar slechts één ei te leggen. De broedtijd duurt ca. 40 dagen, even lang als de verzorgingstijd. Hoewel de jongen dan nog niet kunnen vliegen worden ze door de ouders verlaten en zijn ze op zichzelf aangewezen. Na enkele dagen vinden zij de weg naar zee waar ze zich al peddelend voort bewegen en bij gevaar, o.m. door meeuwen, duiken zij onder water. Het heeft schijnbaar een instinct meegekregen zelf vis te vangen zonder enige hulp van de ouders.
De vroegere bewoners van zo'n vissersdorp als Mostad op Værøy beschouwden de papegaaiduiker als een lekkernij en zij vormden tevens een welkome afwisseling op het dagelijkse menu dat hoofdzakelijk uit vis bestond. Men kan, zo stelt men, de smaak vergelijken met die van een korhoender. Daarnaast had de vogel ook een economische waarde. De veren, maar hoofdzakelijk het dons was van hoge kwaliteit en was daarom een goed verkoop artikel en een welkome aanvulling op het karige inkomen vanuit de visserij. Het grote probleem was hoe men een dergelijke vogel kon verschalken op zo'n moeilijke, zo niet onmogelijke plaats als die enorm steile granieten rotswanden met zijn talloze natuurlijke spleten en door de Lundevogel gegraven holen.
De Noorse Lundehund
Het vissersgehucht Mostad op Værøy, de bakermat van de Lundehond, ligt dermate geïsoleerd dat dit ras kon voortbestaan zonder dat het enige vermenging met andere rassen onderging.
Enkele wetenschappers zijn van mening dat de hond de laatste IJstijd heeft overleefd. De gebieden rond Røst en Værøy waren toen ijsvrij zo stelt men, waarbij men zich tegelijkertijd afvraagt of de Lundehond wel een spitshond is, die tot de Canis familiaris behoort, zoals al onze hedendaagse honden. Zou het niet mogelijk kunnen zijn dat hij tot de Canis ferus, de oerhond behoort? In elk geval wordt hij beschouwd als het oudste ras in Noorwegen.
Wanneer men dit hondje van rond 35 cm schofthoogte nader beziet vervalt men van de ene verbazing in de andere. Om te beginnen heeft de Lundehond aan iedere voet minstens 6 tenen. Aan de voorvoeten vijf tenen met 3 teenkootjes en de zesde heeft 2 kootjes te vergelijken met de duim bij de mens. Aan de achterbenen daarentegen twee extra tenen met twee teenkootjes. Dat zou kunnen betekenen dat bij de voorbenen vroeger eens een teen zich gedeeld heeft tot een dubbele teen en bij de achterbenen een teen met 2 kootjes zich heeft gesplitst tot de nu twee extra tenen met 2 kootjes.
De vele tenen geven de hond een goed houvast op de gladde en steile rotsen, geven hem hulp bij het kruipen in nauwe holen en spleten. Ook het remmend vermogen op een gladde ondergrond wordt verhoogd door de zesde teen. De extra tenen hebben een nagenoeg volledig ontwikkeld buig- en strekspieren stelsel
In samenhang met het beweeglijke schoudergewricht kunnen de voorbenen geheel zijdelings uitgestrekt worden. Dit vindt zijn nut wanneer de hond uit balans geraakt om a.h.w. de armen uit te slaan, vergelijkbaar met een kat tijdens een val. Deze eigenschappen brengen met zich mee dat de hond op die plaatsen kan lopen waar een mens zich onmogelijk kan bewegen. Op o.a. tentoonstellingen kan men zien hoe de hond op een bijzondere manier loopt, 'peddelen' noemt men dat en dit is dan ook de enige hond die dergelijke losse bewegingen vanuit de schouder mag, zelfs moet maken.
Ook de zoolkussens zijn afwijkend. Acht zoolkussens aan de voorvoet waarvan de achtste iets hoger geplaatst. Aan de achtervoet zijn dat er zeven, waarvan de grootste oorspronkelijk uit 2 kussens bestond, die tot één vergroeid zijn. Deze zoolkussens verhogen de grip die met de extra tenen bereikt wordt. Speciaal in de nauwe holen en spleten wanneer de hond zich moet omkeren of, zoals vaak gebeurd, zich zijdelings de broedspelonk in begeeft komt dit 'gereedschap' goed van pas.
Een andere eigenschap dat bij geen ander zoogdier voorkomt dan bij het rendier, is dat de Lundehond de mogelijkheid heeft het hoofd geheel achterover te buigen. Ook dit komt goed van pas bij het wenden of keren in de broedgangen. In diezelfde gangen komt bij al dat ploeteren en wringen de nodige aarde en andere materialen los.
De Lundehond jaagt op gehoor en kan daarbij geen ongerechtigheden in oorschelpen of gehoorgang verdragen. Ook hier heeft de natuur een oplossing gevonden tegen dit euvel. Door het samentrekken van het kraakbeen in de gehooropening wordt het oor afgesloten en zo wordt gehoorgang en -orgaan buitengewoon goed beschermd. Voorwaar een bijzonder hondje waarvan men de standaard elders aantreft.
De jacht.
Wanneer we citeren uit het boek van de bisschop van Bergen uit 1753, dan lezen we "De honden zijn, zoals op andere plaatsen, zowel groot als klein, deels afgericht als erfhond en veedrijver, dat het vee volgt op de rotsen, de kudde bijeen houdt en hen bewaakt, maar ook deels voor de jacht. In het bijzonder op beren, waarvoor kleine honden worden gebruikt die ze niet eenvoudig kunnen omarmen en er daarom bang voor zijn. Voor het vangen van vogels worden de honden van Nordland afgericht; daar heeft iedere boer twaalf tot veertien honden, soms zelfs wel twintig. Ze zijn smal, klein met korte poten. De jacht met deze honden verrijkt de boer vaak meer dan enig andere bezigheid. Geen boer mocht meer honden hebben dan zijn buurman, opdat hij deze niet zou benadelen in zijn nering, zodat er vaak onenigheid was over het aantal honden."
Een goede hond had dan ook een gelijke waarde als van een koe. Niet zo opmerkelijk als men weet dat een beetje knappe hond zo'n 70 … 80 vogels ving, in een goede nacht leverde de hond 120 tot 130 levend en wel bij zijn baas af, die ze dan op een rituele wijze slachtte. Dan te bedenken dat 'n boer zo'n 15 honden had! Ieder boer had dan ook drie of vier tonnen staan, elk met zo'n 400 ingezouten vogels.
De vangst op volwassen papegaaiduikers vond meestal plaats omstreeks de lente. Zij komen dan naar de vogelrotsen in de eerste dagen van April, en de vangst begon in de eerste dagen van Mei. Midden Juni werd met de vangst opgehouden, ongeveer 14 dagen voor de broedtijd begon, de vogels werden nu mager en veranderden tot z.g. 'blauwe vogels'. Was er voor die tijd een geelachtige kleur van het vet zichtbaar, nu kwamen zij in de rui en zag men de blauwige gloed van de huid.
Als regel waren het de vrouwen met hun grotere zoons die deze jacht bedreven in het holst van de nacht onder het licht van de midzomernachtzon. Wanneer de Lundehonden zich geruisloos over de met losse stenen bedekte berghellingen verspreidden gingen hun bazen op een rotssteen zitten en wachtten op de buit die hen zou worden aangereikt. De Lundehond jaagt puur op het gehoor. Als een waar roofdier sluipt hij over de gladde rotsen, scherp luisterend naar de hoge piepgeluiden van de vogel, die voor het menselijk oor niet waarneembaar zijn. Eenmaal bij het broedhol aangekomen, waarvan de ingang groot genoeg is om het hoofd in te steken, volgt de rest van zijn lichaam eveneens. Ook bij een zijwaartse voortbeweging geven de extra tenen en de vergrootte voetzolen houvast op de gladde of met losse stenen bezaaide oppervlakten, nu komen ze van pas tijdens het wringen en draaien in het nesthol. Wanneer de hond niet in het hol kan komen vanwege een te lage ligging, zal hij zich zijdelings naar binnen wringen. In deze houding worden de tenen aan de binnenzijde van de voet gebruikt. Zo ook wanneer de hond zich zijdelings moet omkeren, heeft hij uitsluitend grip met de binnenzijde van de voet. Tezamen met zijn bijzonder lenig lichaam, wat zich voortzet in de losse schouders en de mogelijkheid het hoofd ver achterover te buigen en daarbij de oren te sluiten tegen ongerechtigheden, haalde de hond de Lunde levend en wel uit het hol.
Rond 1850 ging men over tot het vangen van de papegaaiduiker middels netten. De bruikbaarheid van de hond verdween en dus ook deze uiterst functionele werkhond. In het jaar 1899 werd deze jacht onwettig verklaard.
In 1937 las Eleanor Christie uit Hamar het artikel van Sigurd Skaun uit 1925. Het ras intrigeerde haar dermate dat zij met dit ras wilde kennismaken. Op een van haar treinreizen kwam ze met de burgemeester van het gebied Røst in gesprek en weldra was de Lundehond onderwerp van gesprek. Hij beloofde haar enkele raszuivere honden te zenden maar dat bleek een moeilijke opgave te zijn.
In dat gebied bleken nu praktisch alle honden min of meer met andere rassen gekruist te zijn. Uiteindelijk kwam hij in contact met Monrad Mikalsen uit Mostad, een gehucht, gelegen in het zuidwestelijk deel van Værøy. Hij was visser en boer en jaagde nog met zijn Lundehonden. Deze omgeving was altijd uitermate afgelegen geweest en de mensen hadden geen andere honden gehad dan de Lundehond. Deze honden waren raszuiver en ondanks dat er zeer veel inteelt gepleegd was, gaven de honden geen indruk van enige degeneratie. Opmerkelijk was wel dat zij homogeen van bouw waren. In Mostad was destijds een stam van ± 50 honden verspreid over een aantal boerderijen met 2 tot 5 exemplaren. De hondenbelasting van 8 kronen, veel geld in die dagen, zal daartoe wel hebben bijgedragen.
Monrad zorgde in februari '39 voor 4 opgegroeide pups, 1 reu en 3 teven, die bij aankomst direct tegen hondenziekte werden geënt. Op Værøy kende men de ziekte niet. Later zou blijken dat dit de redding van de Lundehond zou betekenen!
Ondermeer Mw. Christie had de Noren inmiddels bewust gemaakt van het feit dat het hier om een zeldzaam ras ging en had weten te bewerkstelligen het ras vrij te stellen van hondenbelasting in de plaatsen Værøy. Bergen, Bærum en Oslo, iets wat heden ten dage nog geldt hoewel de meeste eigenaren deze wel betalen. Mede hierdoor kwam een systematische fokkerij op gang.
Zomer 1943 brak op Værøy hondenziekte uit en de epidemie was niet te stuiten. Door de oorlogsomstandigheden kon men geen vaccin krijgen en slechts één teef overleefde de epidemie, te oud om mee te fokken. Monrad zond een wanhopige noodkreet naar Mw. Christie.
In datzelfde jaar werd de Lundehond als zelfstandig ras door de N.K.K. erkend. Het bestand vanuit de kennel van Eleanor Christie was op dat moment uitgegroeid tot 60 honden. In 1944 zond zij, met de hulp van Carl Schøyen, twee van haar teven uit de Christies kennel naar Mostad. een van de teven was drachtig. Later werden er nog twee teven en een reu uit deze kennel gezonden. Bovendien kwam er een reu vanuit Svolvær. Het waren deze honden die de Lundehond van de ondergang zouden redden en deze 6 honden werden de stamouders van alle latere Lundehonden.
Otter, een van de pups was, evenals zijn directe ouders, nog nooit op de vogeljacht geweest. Toen Monrad hem voor het eerst meenam ving hij die dag 14 vogels en de volgende dag zelfs 80! Van deze hond doet ook het verhaal den ronde: 'Een meiske ging naar de schapen op een hoger gelegen helling kijken en liep daarbij op een steil rotspad. Zij viel op de rug en gleed weg naar de fjordrand. Otter greep haar bij de jurk en hield haar zolang vast tot zij zich met handen en voeten schrap kon zetten tegen de rotsen en zich in veiligheid kon brengen'
In 1946/47 werd de kennel van Mw. Christie getroffen door de hondenziekte en de rampzalige geschiedenis herhaalde zich, bij haar bleef slechts één reu in leven; Urd. Na zijn overlijden op negenjarige leeftijd in 1947 werd de hond opgezonden naar het Zoölogisch museum te Bergen.
Uit dankbaarheid voor de destijds verleende hulp zond Monrad in 1950 twee pups doch helaas kregen deze geen welpen. Gedurende een lange tijd kon Mw. Christie haar kennel niet aanhouden; haar man was ernstig ziek en stierf tenslotte.
In die periode ondervond Mw. Christie geen enkele steun van de N.K.K. in de vorm van support laat staan enige hulp. Haar veerkracht was groot en na de dood van haar man begon zij opnieuw met de reddingscampagne voor de Lundehond.
Monrad, die niet vergeten was dat het Eleanor was geweest die hem in de oorlog geholpen had, zond haar opnieuw 3 welpen uit een worp van 31 Januari 1960. Twee ervan kregen jongen op 12 augustus 1961. Hernieuwde belangstelling ontstond toen de 2e voorzitter, later 1e, van de Noorse Kennel Klub door bemiddeling van Mw. Christie een reu uit Mostad kreeg. Enige tijd later redde hij een andere reu die men wilde laten inslapen. Deze reu, Buster, werd van grote betekenis voor de wederopbouw van haar kennel omdat hij graag dekte.
Opnieuw braken in 1963 in Mostad donkere dagen aan. Monrad verloor opnieuw al zijn honden en er was geen raszuivere Lundehond op Værøy meer te vinden! En opnieuw schoot Mw. Christie te hulp en zond per vliegtuig 2 pups die als grootste geschenk op Monrad's 75ste verjaardag aankwamen.
Het was een 'narrow escape' maar het ras is gered dank zij deze beide pioniers. In de persoon van Mw. Eleanor Christie werden de beide redders tijdens een audiëntie bij koning Olaf van Noorwegen dank uitgesproken voor de inzet die beiden hadden verricht tot behoud van dit bijzondere Noorse ras.
Op 22 November 1962 werd de Noorse Lundehund Klubb opgericht tot behoud en verbetering van dit ras. Een duidelijk verhoogde belangstelling ontstond toen een film over de Lundehond, opgenomen op Værøy, op de TV werd vertoond. Hier zagen we een Lundehond, twee jaar oud, voor het eerst (met ontheffing van de wildbescherming) aan het werk alsof ze nog nooit iets anders had gedaan.
In Denemarken was het Mw. Inger Kristiansen die de eerste Lundehond importeerde. In 1963 zag zij bij toeval de Lundehond, waarvan er op dat moment in gehele land nog slechts 10 exemplaren waren en 'viel' op het ras. Men gaf haar van officiële zijde te verstaan dat onder géén beding export zou plaats vinden alvorens het aantal tot 200 gestegen was. Dat was niet bepaald bemoedigend en zij koos toen voor de Karelische Berenhond.Toen zij in 1976 in de gelegenheid werd gesteld om de Lundehond, Øgar av Enerhaugen te halen, had zij haar bedenkingen of zo'n kleine hond zich kon handhaven tussen deze grote honden. Deze bleken ongegrond te zijn, zo vertelde ze, integendeel de Lundehond maakte de dienst uit, maar zocht wel bescherming bij de zwart/witten bij een onverwachte situatie.
Kennel 'fra Laikahuset' heeft deze honden in een bescheiden aantal op tentoonstellingen gezien in Noorwegen. Wel ervaarden wij daarbij dat de honden zich bescheiden op stelden, bedeesd zouden we haast willen zeggen, maar tegelijkertijd ook eigenzinnig. Daar gebeurde het meerdere malen dat de hond totaal geen zin had om te showen en zette zich schrap met alle vier de voeten. Overigens een verschijnsel dat we ook zagen bij de enige Lundehond, zover bekend, die hier sinds medio '89 in Nederland is.
Eveneens hebben we de indruk dat de hond letterlijk "de oren sluit" wanneer er tegen hem gemopperd wordt. (Een soort houding die wij bij een onzer Jämthonden ook kennen, die neemt prompt een 'baaldag' op een tentoonstelling en nam midden in de ring de slaaphouding aan en was nauwelijks overeind te 'branden' terwijl ze thuis een 'open' en vrije hond is.)
Voor de karakter omschrijving kennen we de hond onvoldoende en willen we niet afgaan op hetgeen we op de tentoonstellingen zagen, daarom volstaan we derhalve met uitspraken te citeren van de 'Lundestuens' kennel/ Mw. Inger Kristiansen, van wie wij ook een groot deel van de foto's ter illustratie mochten ontvangen.
"De Lundehond is ongelooflijk aanhankelijk en heel vriendelijk maar eist veel aandacht; is bijzonder waakzaam en blaft misschien daardoor wat veel wat op zich weer het gevolg kan zijn van hun veel scherper gehoor. Heeft een groot gevoel voor humor, zit vol met slimmigheden. Hij is vrolijk, levendig, charmant en heeft een groot uithoudingsvermogen tijdens de wandeling." Verder verteld ze:"Het is maar goed dat de Lundehond zich niet bewust is van zijn bijzondere eigenschappen anders zou hij maar verwaand met zijn neus omhoog lopen"
kennel 'fra Laikahuset'
DWS - April 1991
Maak jouw eigen website met JouwWeb