Karelische Berenhond
Omstreeks de eeuwwisseling begon de Karelische cultuur in Finland een romantische stroming te worden. De mystieke wouden en de heldhaftige Kareliërs gevat in een waarachtige Kalevala geest.
Ideale Karelische Berenhond - reu Bijzonder fraaie Karelische Berenhond - teef
De meest afgelegen dorpen in de Karelische wildernis werden regelmatig door jagers uit de betere kringen bezocht. Die hadden gehoord over de vermetele honden van de Kareliërs die dikwijls het leven van de jager hadden gered nadat hij een speer naar een razende beer had geworpen.
De in Finland welbekende Lauri Hannikainen maakte verre reizen die diep in het gebied van Karelië gingen. Tijdens een reis in 1917 portretteerde hij deze honden en deed verslag over zijn vriend uit de wildernis, Arehkais en de honden Hurmi en Virkku: "Zij waren grote, bonte spitsen van het Kareliërtype, krachtig gebouwd met een stug temperament en duidelijk afwijkend van de Finse Spits.
Hoewel de grote spitshonden in Karelië al zeer lang bekend zijn, zijn er nauwelijks exemplaren in de huidige woongebieden te vinden. Alles wijst erop dat de wortels in de hooggelegen wouden aan deze zijde van de Oeral liggen. Het zijn de oerhonden van de Syrjenen die zich in lang vervlogen tijden vermengd hebben met de Karelische jachtspitsen. Hoe deze spitshond rondzwierf binnen de gordel van naaldbomenwouden is verbonden met het rondtrekken van de Fins-Ugrische Syrjenen. Tegen het einde van de 10e eeuw is het jagersvolk ten zuiden van de westelijke hellingen van de Oeral, weggetrokken op zoek naar de bronnen van de grote rivieren die in de IJszee uitmonden.
Taalonderzoekingen wijzen uit dat b.v. de Syrjenen aan de rivier de Dvina reeds lange tijd handelsbetrekkingen onderhielden met Karelië. Daardoor hebben hun honden alle mogelijkheden gehad om zich naar het Westen te verspreiden. In Fins Karelië bevinden zich langs de grenzen met Sovjet Rusland de zwarte Spitsen. De naam Karelische Berenhond komen wij pas omstreeks de eeuwwisseling in de stamboeken tegen.
Het ras werd in 1936 op de FKK tentoonstelling te Helsingfors gepresenteerd. Met de, in die tijd Finse gebieden Salmi en Impilahti, aangetroffen honden werd de grondslag gelegd voor de Finse stam.
De Winteroorlog in de grensstreken betekende de uitroeiing van deze hondestammen doch in de Vervolgoorlog kreeg men aanvulling van honden die hun bazen door het oorlogsgeweld hadden verloren. Daarnaast kocht men het juiste type honden van de achtergebleven bevolking aan de Russische zijde. De voor de fok uitgekozen honden komen uit 4 verschillende bloedlijnen. Ca. 60 honden had men bijeengekregen, het merendeel reuen. Hiervan werden 43 exemplaren binnen de rasopbouw gebruikt. Op deze wijze schiep men de Karelische Berenhond, wiens naam men wilde verbinden aan de bekende, boeiende en vermetele jacht-eigenschappen van de vroeger beschreven honden.
De rasstandaard werd in 1943 vastgesteld en in 1945 gewijzigd in de thans geldende standaard. Men kende destijds de achtergrond van de stamhonden onvoldoende hetgeen veel zorgen baarde voor de toekomst. Het ras verbreidde zich aanvankelijk langzaam maar tegen het einde van de 50-tiger jaren groeide het ras snel.
In 1962/63 bereikte het ras zijn quantitieve top met meer dan 1000 registraties in Finland alleen al. In de afgelopen jaren geven de cijfers 500-600 pups per jaar aan. Gelijktijdig verbeterde de kwaliteit van de honden. De verschillende bloedlijnen gingen in elkaar op, de schofthoogte steeg en het temperament beteugelde wat en de schitterende jachtspitsen vertoonden meer eenheid in type. Maar wat resteerde was een arctische invloed, een herinnering aan wat druppels Lappenhondenbloed in de aderen van de hond.
De K.B. bereikte zijn hoogtepunt qua exterieur in het begin van de zestiger jaren. In samenhang met de vermindering van de registraties gleed de ontwikkeling van het exterieur in een ongewenste richting. De grootste oorzaak lag in de eenzijdige toepassing van de jacht. Het exterieur was altijd al van ondergeschikt belang geweest en de variatie in type en karakter van het ras werd steeds groter.
In die dagen kon men in de ringen van de K.B. als positief aanmerken dat de raskenmerken naar verhouding goed waren, dat de lengte van de vacht en kleur zich stabiliseerde, de ogen donkerder werden en dat het temperament tegenover de mens aangenamer werd. De negatieve factoren waren o.a. de variatie in hoogte, de van de standaard afwijkende hoofden en staarten, ontoereikende ondervacht en de wat te slappe/zachte oren.
Aangezien de jacht in Karelië veel langer de belangrijkste bron van inkomsten was dan elders in het noorden van Scandinavië, hebben de voorvaderen van de K.B. excellente jachthonden voortgebracht.
Niet voor niets zeggen volksgedichten: "De familie voederen, het gewas water geven en voor nageslacht zorgen" De belasting aan de staat en kerkvoogdij bestond tot in de vorige eeuw vaak in de vorm van wild en pelzen. De vroegere huishoudens waren afhankelijk van de jacht en dat bevorderde dat men honden had met een jacht-aanleg voor alle soorten wild, ze waren zonder enige twijfel all-rounders. Waarschijnlijk waren velen van hen moedige honden voort op de jacht op roofdieren en de Kareliër is altijd al bekend geweest om zijn sterke nakomelingen met het specialisme de jacht op de beer. Een berenjacht is het summum van de jacht; niet alleen omdat de beer het vlees en de pels verschafte, maar ook omdat de jager zijn o zo belangrijke mannelijkheid kon bewijzen.
Door training verworven ervaring, door een beetje selectief te zijn met fokken, kon de jagende Spits op latere leeftijd een hoge graad van specialisatie bereiken. De manier van jagen wijzigde zich en omvatte slechts een bepaalde groep wild. Deze eigenschap geldt hetzelfde voor vele andere noordelijke Spitsrassen.
Vroeger was het belangrijkste wild de pelsdieren. Het was hier net zoals in vele andere regio's, de pelzen waren de toenmalige valuta, die bruikbaar was voor bijna alle handel. Het voor voedsel gebruikte wild werd geheel door passieve methoden gevangen, zoals door strikken, valkuilen en vallen.
De zwarte, trotse Spitsen werden pas 40 jaar geleden in de westerse wereld bekend en men legt met hen een verband tussen de met sagen omsponnen cultuur van de Karelische wildernis. Binnen jagerskringen werd de hoop gewekt op een karakteristieke grootwild hond, die ook niet voor de beer zou terugdeinzen. Maar in de praktijk betekende het dat de hond een zuivere elandjager werd, elanden die Finland vroeger ontbeerde.
Er bestond weliswaar een inheemse Spits, maar die was gefokt in de richting van een vogelhond. In het begin werd het zwaartepunt beduidend meer op de jachteigenschappen gelegd dan op het uiterlijk voorkomen. Daar men na de Vervolgoorlog in de Finse wouden praktisch geen elanden meer had, afgezien van een smalle kuststrook langs de Botnische Golf, bleef het moeilijk een elandhondenras in de breedte te ontwikkelen.
Eerst aan het einde van de vijftiger jaren verbeterde dit enigszins. Daardoor kreeg het ras betere keuze mogelijkheden terwijl men een begin maakte met een zinvolle jachtproef. Het resultaat liet niet lang op zich wachten. Steeds meer honden begonnen zich te bewijzen op de elandjacht.
In 1957 werd voor het eerst, de jaarlijks terugkerende 'Elandkoning'wedstrijd georganiseerd, die alleen voor inheemse honden gold. Dit is een voortdurend hulpmiddel om te voorkomen dat de aanleg voor de jacht op de eland verloren gaat. In de eerste jaren werd de jachtaanleg bij de teven in ogenschouw genomen. Omdat men in het Noorden de tegenwoordige algemene voorwaarden voor de traditionele manier van jagen in de Taiga miste, moesten ook de jachteigenschappen voor de K.B. alsmede het vermogen tot deze jacht beoordeelt worden overeenkomstig aan de eisen die aan een geoefende elandjagende hond werden gesteld. Een van de sterke kanten van de elandhond is het doelmatige zoekwerk plus het jachtinstinct, de beweeglijkheid en het uithoudingsvermogen, die zeer goed zijn. Zij hebben ook goed ontwikkelde zintuigen zoals gehoor, gezichts- en reukvermogen. In een vroeg stadium moet men vóór alles voorkomen dat de K.B. te onstuimig optreed. Ook moet in de deze periode het ras aangeleerd worden om geen lijflijk contact met de eland te maken. Net zoals bij andere rassen komen er bijzondere gevallen voor, maar in zijn algemeenheid heeft de K.B. tegenwoordig een doelmatig gedrag tegenover de eland.
Het geblaf is goed hoorbaar en onderscheid zich duidelijk bij reuen. Tijdens het stellen neemt de K.B. soms onnodig vaak contact op met de jager. Deze eigenschap zit hem in het bloed, want in Karelië was het noodzaak een volgzame hond te hebben bij de jacht in de wildernis met zijn vele wolven en de lange afstanden tussen de overnachtingsplaatsen. Wanneer de honden een slecht contact met de jager onderhielden, vielen zij gewoonlijk ten prooi aan wolven, die hem als een maaltijd beschouwden. Het is mogelijk dat deze, vroeger zo belangrijke, eigenschap nog in de nakomelingen van de zwarte Spits voorkomt, maar zij hindert nauwelijks de praktische elandjacht.
De Karelische Berenhond komt vaak laat tot ontwikkeling als elandhond. Maar omdat de ontwikkeling zo laat is, functioneert hij het beste als elandhond tussen het 6e en 10e levensjaar. De toename van het elandenbestand in Finland betekende dat de K.B. vanuit het Westen zowel als uit het Oosten concurrentie kreeg. Het werk van de overige elandhonden werd gewaardeerd, toen is de K.B., ondanks de teruggang van het gevarieerde wildaanbod, een geduchte concurrent van de elandhond. Immers hoe minder elanden er zijn, destemeer komt het erop aan een goed vermogen tot stellen te bezitten.
De K.B. komt ook voor in Zweden en Denemarken, in de oostelijke landen als Polen en Tsjecho- Slowakije. In de laatste twee landen wordt de hond meestal voor de jacht op het wildzwijn gebruikt.
In Zweden is de K.B. sinds de veertiger jaren. Zij hebben steeds meer vaste voet aan wal gekregen en het aantal is tamelijk groot, ongeveer de helft van het Moederland. Het is echter zeer moeilijk geweest om het ras erkend te krijgen als jagende elandhond. Het is algemeen bekend dat het ras in Zweden minder functioneert dan de elandhond.
Men kan hiervoor vele oorzaken aanwijzen. Een van de eerste oorzaken dat de fokkers minder succesvol zijn, is omdat de ontwikkeling van het ras in handen was bij fokkers, van gezelschapshonden en verder dat de doelstellingen verdeeld waren. Maar ook de ambities van de fokkers waren vaag en verder kon men het ras niet op basis van de best mogelijke importhonden opbouwen.
Het verschil met de ontwikkeling van de Finse Spits in Zweden is ook bekend. In deze sector heeft men tijdens de opbouw beschikt over het beste tevenbestand dat men in het thuisland kon verkrijgen.
Men heeft ook een lange periode zware concurrentie gehad van de grijze elandhonden. Het was moeilijk voor de K.B.fokkers hun pups te plaatsen bij de gevestigde löshund elandjagers. Deze geven bijna zonder uitzondering de voorkeur aan de grijze elandhond of de Jämthund. Deze instelling heeft de uitbreiding van de K.B. in Zweden niet bevorderd. Vooral in het begin ging het gerucht dat het een al te agressieve hond was, die klaarblijkelijk moeite had een eland op te speuren en op zijn plaats te houden. Voor een deel is deze bewering gegrond en berustte op het feit dat men in het begin in Finland fokte op harde honden, die met hun agressiviteit meer geschikt waren voor de grotere roofdieren dan op de eland.
Het ras heeft evenwel vandaag de dag een geheel andere mentaliteit, ook dit karakter zal in de toekomst beheersbaar worden, maar stoutmoedig, vermetel danwel roekeloos blijven ze tezamen met hun tomeloze energie.
In de afgelopen 10 jaar heeft men een serieuze aanpak gemaakt met de ontwikkeling tot jachthond van de K.B. in Finland. Tegenwoordig kan de hond gedegen wedijveren als goede elandhond tegenover de grijze elandhonden en de Laiki.
Ook in Zweden is een zekere verbetering te zien. In 1983 waren er een tiental honden die een 1e prijs behaalden op een jachtproef. Het beeld zal nog aanzienlijk verbeterd kunnen worden wanneer men het geluk heeft beter fokmateriaal te bemachtigen en wanneer de fokkers meer eenheid in de doelstellingen zouden kunnen bereiken. De K.B. heeft alle mogelijkheden om op alle fronten een goede elandhond te worden. Ze hebben de kwaliteiten die een goede jachthond nodig heeft. Ze hebben grote fysieke en psychische eigenschappen om onder ongunstige omstandigheden het bos in te gaan op elandjacht.
bron: Nordliga Spetshundar
auteurs: Rune B. Samuelsson & Juho Perttola
vertaling: © kennel ‘fra Laikahuset’
Maak jouw eigen website met JouwWeb