oorsprong noordelijke spitshonden
Nordliga Spetshundar
Een Karelische grootwild hond uit de 19e eeuw
Een oorspronkelijke Syrjänspets, ‘n opmerkelijke gelijkenis!
Deze honden konden net zo goed behoren tot het Jämthundras voordat men dit ras begon te fokken.
De spitshond komt waarschijnlijk in zijn zuiverste vorm voor in de noordelijke spitshonden. Ze zijn in mindere mate getroffen door genenverlies dan andere honden.
Daarom zijn ze nu mentaal veel stabieler en vitaler, bezitten nog steeds een lichaamsconditie welke hen in staat stelt zich zowel snel als volhardend voort te bewegen, hebben weinig last van defecten en ziektes en een goed vermogen om zich voort te planten. Zij karakteriseren zich ook door een grote “éénmanshond-mentaliteit” een fijn en gevoelig instrument, waarmede alleen mensen met gevoel voor dieren en de grondprincipes der natuur een waarachtige en hechte relatie mee op kunnen bouwen. De historie van de noordelijke spitsen is zowel interessant als zeldzaam. De kern van het gebied bevindt zich van West Azië (Jenisej) tot Fenno Skandia. Tijdens de gehele geschiedenis en zo lang als men terug kan gaan, hebben deze gebieden jagersvolkeren gekend, welke tot de Fins Ungrische stammen behoorden. Bijna allen namen zij hun eigen hondenras mee.
De Ostjakkers van de rivier de Ob hadden de Ostjakhonden welke tezamen met die van de hellingen der Oeral, de Vogul, en hun Vogullaika welke thans het ras West Siberische Laika vormen.
De Syrjänlaika van het Komivolk heeft tezamen met de hond van de Votjakers en de Russische Karelische Bjarmalandhond de Russ. Europese Laika voortgebracht. Verder westwaarts komen later de oerfinse spitsrassen en de Norrbottenspets, die het dichtstbij de hond uit Tornadalen zit. De overige noordelijke spitsen zoals de Jämthund, de Noorse Elandhond, de Buhund en de Lundehond hebben hun wortels van oorsprong lang voor de Germaanse immigraties in Fennoskandia. In die tijd bevond zich daar een jagersvolk van Fins-Ungrische oorsprong.
Dus lang terug in de tijd onder de sluiers van de préhistorie, zijn de Scandinavische en Russische taigagebieden bewoont geweest door jagersvolkeren. De vroegere mannen uit het stenen tijdperk met pijl en boog waren jagers voor het vlees en de huiden. Huiden in de eerste plaats voor kleding en vroeger het enige betaalmiddel met barnsteen, welke duizenden jaren geleden een doorslaggevende factor was bij de handel in het noorden. Hun ruilhandel wordt reeds beschreven in de oudst beschreven historie en veel duizendjaar oude vondsten van zuidelijke afkomst bevestigen dit.
Ook hebben de noordelijke spitsen zeer lange tijd aan de zijde van de jagers uit het stenen tijdperk rondgetrokken. Sporadische archeologische vondsten van hondenskeletten versterken deze theorie. Aangezien de honden op pelswild vergemakkelijkten en een voorwaarde waren voor een buitrijke jacht, is redelijke het verband te leggen dat de taigajagers honden in dienst hadden. Aanvankelijk waren zij bovendien het enige trekdier, en werden ook als waakhond gebruikt, en in laatste instantie voor reserve voedsel aangewend.
Onze oudste spitsen kynologen H. Samzelius en S. Sahlin noemden de sub-polaire spitsen tot Scandinavische spitsen en binnen deze aanduiding zelfs alle laika-varianten zoals de Ostjak- en Bjarmalandhonden.
In het latere spraakgebruik hebben onze kynologen een begrip Scandinavische omgebogen en een onderscheid gemaakt in geografische zin, en omvat nu spitshonden welke hun oorsprong hebben in het noorden. Dat later de hond van de Samojeden foutief werd ingedeeld als afkomstig uit het noorden is een eerste geheim van de SKK.
De groepsindeling van de spitsen zou natuurlijker worden wanneer men naar het vroegere begrip terugging en het de groep voor noordelijke spitsen noemde. De Laiki (de sovjet naam voor spits - van fins-ugrische oorsprong) is zo verwant aan onze eigen jachtspitsen, dat onze tegenwoordige indeling van de spitsen zowel irrelevant als onnatuurlijk is. De Laika heeft bovendien de superieur grootste uitbreiding en aantal en is de stamvorm van de Scandinavische spitsen, waardoor zij gerekend dienen te worden tot dezelfde groep als onze eigen spitsen.
De noordelijke pelscultuur beheerste tijdens het stenen tijdperk het gehele noordelijke sparrengebied, en breidde zich steeds meer noordwaarts uit tijdens het bronzen- en ijzertijdperk. Op dezelfde wijze als de Germanen, drongen de Finnen en slaven eigenlijk het taigagebied in, en brachten de pelshandel een andere structuur. De handel in huiden was evenwel voor Gustav Vasa nog een aangelegenheid van het grootste belang.
De overleveringen geven ons een niet geheel duidelijke opheldering over welke volksstammen Fennoskandia bevolkte tijdens het stenen tijdperk. Maar de meeste van 's werelds leidende archeologen en andere onderzoekers nemen aan dat de leisteen-cultuur en de bergkeramiek-cultuur, zoals de noordelijke pelscultuur fundamenteel jagerstammen waren van fins-ugrische wortels. De Lappen hebben ook oude woonrechten in het noorden, maar de laatste onderzoeksresulaten bewijzen dat het jagersvolk zich in Zweden vestigde voor de komst van de Samen. De Finse stammen hebben reeds in de allervroegste geschiedenis geschreven over het jagersvolk uit de sparrenbossen. Wij komen ze tegen in de Arabische en Romeinse literatuur, ook in de vroegste Russische.
Dit volk is naar de grootste waarschijnlijkheid de grondlegger van de taigacultuur.
De noordelijke pelscultuur is tijdens het millennium bijna onveranderd gebleven, zelfs onder de aanvankelijke impulsen vanuit de wereld om hen heen tijdens de verschillende eeuwen, welke weerspiegeld worden in archeologische vondsten.
In Batuta geeft in het begin van die eeuw een tijdloos beeld van de handel met het jagersvolk rond de poolcirkel en schrijft:
“Vanuit Bulgarije had ik gedacht naar het land der Duisternis te reizen, maar zag ervan af wegens de vermoeienissen van de reis. De enige manier om dit land te bereiken is te reizen per hondenslee. Wanneer de koopman in het land der Duisternis aankomt, ligt zijn koopwaar onder de sneeuw en keert hij terug naar zijn kamp. De volgende dag vinden zij stapels huiden van sabelbont, marter - hermelijn en eekhoorn. De koopman weet niet met wie hij handel drijft, want zij treffen nooit iemand aan”. Zelfs Tacticus spreekt over deze pelshandel en Jordaanse vertelt dat de Romeinen “sappherinska skinnen” prezen en hooglijk waardeerden, beroemd om haar glanzende zwartheid.
bron: Nordliga Spetshundar
auteurs: R.B. Samuelssen & Juha Perttola
vertaling : © kennel ‘fra Laikahuset’
Maak jouw eigen website met JouwWeb