Russische Europese Laika

 

 

 

Een rechte en droge Russische Europesche Laika, reu, met een zeer goede houding en raskenmerken. Goedgevormd hoofd .

 

 

 

Een van de vele van de Sovjet jagersvolkeren is de Syrjän of Komilaikan, is ook een van de opmerkelijkste. In het westen van het land zijn zij het meest bekend onder de naam 'bjarmalands-laika',voor wie overigens de Zweden Hemberg en S. Sahlin een Scandinavische rassstan­daard schreven.

De tot de fins-ugrische taalgroep behorende Syrjänen (KOMI) hebben vroeger gewoond bij de rivieren Kama en Vjatka aan deze kant van de Oeral (ten westen v.d. Oeral),maar zijn door tijdelijke problemen steeds verder naar het noorden en noordoosten gedreven.

Ten gevolge deze vlucht komen hun honden in contact met de honden van de Ostjak, Vogul en Samojedenvolken en verliezen een deel van hun vroegere oorspronkelijkheid.

Omdat het Komivolk uiteindelijk langs de grote rivieren welke in de IJszee uitmonden, zich op haar nieuwe woonplaats vestigde, stabiliseert hun hondenras en kreeg zijn uiteindelijke kenmerken.

Deskundige Russen zeggen:

“De langdurige periode van inkruisen en het noordelijke isolement vormden de honden definitief.”  En in de loop der tijd heeft de hond zijn grenzen uitgebreid over de noordelijke delen van het Europese deel van Rusland en de lokale laikastammen beïnvloed.

De oorspronkelijke kleur van de Surjänlaika was dofzwart of grijs met geelbruine aftekeningen. De witte kleur komt van de oostelijke en noorde­lijke spitshonden.

Een van de andere vroegere exterieur-kenmerken mag genoemd worden dat de honden middelgroot waren (circa 55 cm), een middellange vacht hadden met een rijkelijke ondervacht en de staart losjes gekruld over de rug gedragen.

Als jachthond zijn zij gewoonlijk pas laat zover, daarentegen werken zij tot op hoge leeftijd door.

De Russ. Eur. Laika consolideerde zich tijdens de eerste tientallen jaren van deze eeuw. Fokdieren werden aangetrokken uit afgelegen jagersdorpen. Na een halve eeuw en geduldige fokken begonnen uiteindelijk de verschillende  stammen door keuze en met hulp van lijnteelt meer eenheid te vertonen ook wat betreft het exterieur.

Ook een wilde inkruizing beïnvloedde het beeld.

Binnen het district Leningrad haalde men fokdieren uit Fjärrkarelië en de omgeving van Argangelsk. Het ras ontving gelijktijdig ook bloed van honden, die verwant waren aan de Karelisch-Finse Laika. Door deze oorzaken maar ook door de algemene tolerantie betreffende het exterieur waren de Leningradhonden in de 60tiger jaren qua kleur nogal wisselend.

De tweede wereldoorlog stopte de ontwikkeling in Leningrad. Maar ondanks de grote moeilijkheden tijdens de belegering door de Duitsers, gelukte het enige honden te redden. Deze werden de basis van de voortgezette opbouw van het ras. Vers bloed haalde men bij de afgelegen wonende jagers.Ter verbetering van het exterieur van de Leningrad stam droeg in de eerste plaats bij de uit Argangelsk afstammende reuen Bublik I en  tevens zijn zoon Bublik II.

De stamhonden van Moskou kwamen uit de Komirepubliek en de omgeving van Argangelsk en een zeker deel uit de succesvolste jachthonden van de Westsib. Laika. Model voor het ras werd geschapen door de kruising van de Westsib. Laika teef Pitjuuh II en een zwartwitte reu uit Komirepu­bliek met de naam Muzgarom.

Het waren de onderzoekskynologen welke ervan uitgingen dat een raskrui­sing het gewenste type zouden opleveren.  Men had ook nog succes om honden van hoge klasse te krijgen en met een strakke inteelt legde men het verkregen resultaat vast.

In een later stadium kruiste men de Moscowhonden met de Leningradhonden en de toegepaste kruisingsmethode werd voortgezet voor het gehele ras.

De Russ. Eur. Laika omvat circa 25% van de Laikagroep en is bijna de grootste. Men moet evenwel opmerken dat de geregistreerde honden slechts een fractie is in vergelijking met de natuurhonden welke tot dezelfde rasgroep behoren.

Het ras is ten eerste te vinden in het Sovjeteuropese deel en heeft zich in de eerste plaats ontwikkeld uit de Komi-, Arkangelsk-, en Votjak 's oeroude jagers-honden.

Qua type en totaalindruk is de Russ. Eur. Laika een middelgrote, bijna kwadratisch, droge en strakke hond. Het temperament is evenwichtig, levendig en de hond is niet agressief tegenover mensen.  De zintuigen zijn goed ontwikkeld en de natuurlijke gang is galop of afwisselende draf.

De geregistreerde honden zijn gewoonlijk de helpers van de sportjagers, terwijl de natuurhonden gevonden worden bij de beroepsjagers.

De hond heeft een breed jachtspectrum - van pelswild tot hoenders- en zwemvogels tot de eland, wildzwijn en beer. Gelijk de andere Laiki, zijn de jachtproeven gewoonlijk op de eekhoorn. Maar ook op de berenproef heeft de Russ. Eur. Laika successen behaald zoals de overige Laiki.

Er is geen enkele twijfel dat de Russ.Eur. Laika verwant is met de Karelische Berenhond. Deels hebben zij immers gemeenschappelijke wortels uit de moderne tijd van de Fjärrkarelische jachtspits en in alle tijden vanaf de vroegste tijd hebben deze rassen met grote zekerheid een bloedverwantschap.

Het hedendaagse duidelijkste verschil is dat de Karelische Berenhond een beetje groter is en wat krachtiger. Voor het overige zijn overeenkom­sten groter dan de verschillen zowel qua exterieur, mentaliteit en jachtvermogen.

 

De rasbeschrijving van de Russisch Europese Laika

Totaalindruk:

Het ras is ontstaan uit jachtspitsen (Laiki) welke werden aangewend als jachtbedrijf in Arkangelsk, Vatjak en het Komi gebied, welke in 's lands Europese woudengebied liggen. De Russ. Eur. Laika is een middelgrote, droge en krachtig gebouwde hond, het lichaam iets langer dan de schof­thoogte. Ze hebben een gelijk-matig, levendig temperament.

Het hoofd:

Het hoofd moet droog zijn, en hooggedragen, bijna gelijkzijdig driehoe­kig. Het achterhoofd moet verhoudingsgewijs breder zijn dan bij de Westsib. Laika maar geheel afgerond. Het voorhoofd mag niet steil zijn maar de iets vooruitstekende wenkbrauwbogen verhogen de indruk dat het voorhoofd gemarkeerd is. De schedelkam en jachtknobbel  moeten gemarkeerd zijn.

De schedel is tamelijk kort, lengte ongeveer hetzelfde als de breedte.

De neuspartij is tamelijk spits en iets korter dan de schedellengte, en de neusrug parallel met de schedel­lijn. De wangen moeten goed ontwikkeld zijn.Typisch voor het ras is de duidelijke overgang van de wangen naar de neuspartij. De lippen moeten dun zijn en goed sluiten tegen de kaken.

Ongewenst:

Teveel stop, niet juist gemarkeerde jukbeenderen. Onvoldoende pigmente­ring van de neusspiegel, lippen en oogranden.

Fouten:

Een te lang gevormd hoofd, onduidelijke of teveel gemarkeerde  stop.

Een wipneus of grove neuspartij. Al te veel gemarkeerde wenkbrauwbogen zal de keuring altijd beïnvloeden naarmate de ernst van de fout als niet gewenst of als fout.

De ogen:

moeten ovaal zijn, klein en de oogopening verhoudingsgewijs ietwat schuin. De ogen moeten noch diep liggen nog uitpuilend zijn. De blik moet zijn levendig, de kleur van het oog heeft verschillende nuances donker- of kastanje­bruin.

Niet gewenst: lichte ogen.

Fout:

Verschillende witte, gele, groene en grijze ogen. Ronde of rechtgeplaatste oogkassen (moet ovaal zijn). Veel te grote of te kleine ogen worden altijd in de keuring meegenomen naarmate de ernst van de fout als niet gewenst of als een fout.

De oren:

Oren rechtopstaand, driehoekig en tamelijk klein, breed aan de basis, beweeglijk en hoog aangezet.

Niet gewenst: Grote, laag aangezette, niet voldoende beweeglijke oren.

Te breed tussen de oren.

Fout: ronde punten, tiporen en half-opgerichte oren.

Gebit: schaargebit met goed ontwikkelde grote witte tanden gewenst.

De Hals:

De hals moet in doorsnede ovaal gevormd zijn. Hij moet droog zijn, gespierd en ongeveer net zo lang als het hoofd. De hoeking tussen de romp en de hals moet 45-50 graden zijn. Geen keelhuid.

Fout: Een hals die te lang is, welke te hoog of te laag gedragen wordt, wordt beoordeeld naarmate de ernst v.d. fout als niet gewenst of als een fout.

De romp/lichaam:

De rug moet breed zijn, gespierd en sterk met korte en licht gewelfde lendenen.  Het kruis moet kort zijn, breed en goed sluitend. De schoft moet goed ontwikkeld, duidelijk gemarkeerd zijn, speciaal bij de reuen. De borst moet krachtig zijn, eivormig en tot de ellenbogen reikend. 

Uiterlijk:

De schouders moeten verhoudingsgewijs schuin gesteld zijn. De voorbenen gespierd, en pezig zijn en van voren gezien recht en parallel, iets langer dan de halve schofthoogte De ellenbogen goed ontwikkeld, naar achteren gericht en moeten dicht tegen het lichaam aanliggen.

Voormiddenvoet moet heel kort zijn en licht gebogen. De achterbenen moeten van achteren gezien recht en parallel zijn en goed gehoekt.

De loodlijn vanaf de zitbeenknobbel loopt ongeveer voor langs de achtermiddenvoet.  De spieren moeten goed ontwikkeld zijn.

De benen krachtig. De omvang van het polsgewricht bij de reu 10-11 cm en bij de teef 9-11 cm.

Voeten: de voeten moeten aaneengesloten, ovaal en de tenen goed aangesloten.

Niet gewenst : lange ovaalvormige tenen. Spreidtenen en Hubertusklauwen aan de achterbenen (moeten verwijderd worden).

Staart: de staart moet gekruld of sikkelvormig over de rug of dicht langs het dijbeen gedragen worden. Hangend moet de staart tot het spronggewicht reiken of 1-2 cm korter.

Niet gewenst: lange staart. Sikkelvormige staart die niet de rug raakt.

Fouten: een pluimstaart, zweep- of sabel-vormige staart.

Vacht: stug dekhaar met goed ontwikkelde onderwol. Dekhaar moet recht zijn, de onderwol dicht en zacht en rijkelijk. Op het hoofd en de oren moet de vacht kort en dicht zijn, op de hals en schouders langer en een kraag vormend en achter de wangen bakkebaarden. De vacht op de schof­ten moet tamelijk lang zijn, in het bijzonder bij de reuen. De benen zijn bedekt met kort, stug en dichte vacht. aan de achterzijde van de benen zal het langer zijn en op de achterbenen uitstaand een z.g. broek vormend, die niet mag hangen. Op de voeten moet de vacht kort zijn, stug en ongetrimd tussen de nagels, niet borstelig. Op de binnenkant van de staart moet de vacht aanliggen, recht en stug, aan de ovenzijde  uit­staand maar niet hangend.

Niet gewenst : kraag en bakkebaarden die in elkaar overgaan.

Fouten: vacht met een slecht ontwikkelde onderwol. De vacht op de rug die gespreid en uitstaat. Hangende staart vacht en uitstaande vacht op de achterzijde van de voorbenen.

Kleur: Zwartbont, eenkleurig, zwart, wit en wildkleur.

Niet gewenst: roodbruine kleur, dicht voorkomende vlekjes op de benen en een gedeeltelijke pigmentloze neusspiegel.

Fouten: gevlekte basis kleur op het hoofd.

Ernstige  fout: Vlekken op de lichaam.

Van de basiskleur afwijkende kleuren op hoofd en benen.

Schofthoogte voor de reu : 55-58 cm, voor de teef 48-54 cm.

Over het kruis moet de reu 1-2 cm langer zijn dan de schofthoogte

De teef gelijk of 1 cm lager.

 

bron:       Nordliga Spetshundar

auteurs:  Rune B. Samuelsson & Juho Perttola

vertaling: ©  kennel ‘fra Laikahuset’

 

 

 

 

 

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb