Norrbottenspets - 2

Alvorens kennel 'fra Laikahuset' aan de beschrijving van de Norrbottenspets  of op zijn Fins, Suomen Pohjanpystykorva begint, willen wij eerst een woord van erkentelijkheid uitspreken jegens Henna Mattinen, een Finse vriendin, die anderhalf weekend voor ons uittrok om een 42 blz. lange Finse beschrijving te helpen vertalen met een kynologische achtergrond van 'jullie hebbèn  liefe hondjès'  Gelachen hebben we wel, wat dacht U van een letterlijke vertaling van het borstbeen: 'voorboeg' en talloze gelijkwaardige expressie's?

Ook zijn wij veel dank verschuldigd aan Marjukka Sopanen en Matti Joenpolvi die het beheer over het Suomen Pystykorvajärjestö archief heeft waaraan wij  foto's ontleenden.

Veel over dit ras is, buiten Zweden en Finland, niet bekend dan de enkele frasen die aan dit ras gewijd worden in encyclopedieën. Op jachthonden speciaaltentoonstellingen aldaar ziet men er 3 tot 5. Zelf heb ik eens tijdens een elandenjacht de Norrbottenspets meegemaakt. Een echte allrounder, hij gaf standskål' voor de eland alsmede korhoenders en de auerhaan wat nogal verwarring in het jagersgezelschap gaf.

Waren wij in de veronderstelling dat dit ras een Zweeds equivalent van de Finse Spits was, het blijkt dat beide rassen zijn ontstaan uit een, destijds in het noorden veelvuldig voorkomende, boerengebruiksspitshond.

In de streek boven de Botnische golf, het gebied van Nordkalotten, dat het noordelijkste deel van Noorwegen, Zweden en Finland omvat, ook wel de pet van Europa genoemd en verder oostelijk tot de Witte Zee, bevonden zich reeds in vroege tijden de jagersvolken van weleer met hun kleine honden die hoofdzakelijk jaagden op eekhoorn, marter, hermelijn en veelvraat wier pels de waarde had van een dagloon. Deze pure gebruikshondjes zijn de voorouders van de hedendaagse Norrbottenspets/ Pohjanpystykorva. 

Bij de kampvuren worden tot op de dag van vandaag legenden verteld van deze kleine geharde spitshond met grote moed die de jager net dàt beetje extra beetje geluk bracht wanneer hij zich tegenover een razende beer in een nadelige positie bevond tijdens de maandenlange jachttochten. 

Jachtreizen die zowel voedsel als huiden moesten opbrengen die dan verhandeld werden in Novgorod. Huiden waren de enige gangbare valuta waarmee men handelswaar kocht nadat men eerst de z.g. 'boogbelasting' had betaald. Deze belasting werd geheven bij het manvolk, niet zozeer naar leeftijd maar naar de kracht waarop hij een boog kon spannen.

Het was dan ook van levensbelang een goede taaie hond te hebben met scherpe zintuigen en een grote dosis moed om dergelijke jachttochten vol te houden tijdens de korte dagen van de winter met zijn diepe, losse sneeuw en temperaturen van tientallen graden onder nul.

Het was een hond van ongeveer 40 cm hoog, wiens vachtkleur varieerde van haast éénkleurig in verschillende nuances; bruin, grijs, wildkleurig tot wit met platen en geheel wit. In het oosten waren de honden veelal donkerkleurig, meer naar west Lapland kwamen honden met wit en wit met platen voor, en nog meer westelijk op Zweeds grondgebied in de lagere, vlakkere delen van Norrbotten,  een iets grotere spits die daar in het noorden en midden van dat gebied de populaire naam droeg van 'Spitshond van Norrbotten' hoewel hij ook wel Yrkeshund werd genoemd wat Werkhond betekend. 

Rond de eeuwwisseling emigreerden mensen vanuit noord Finland naar zuidelijker gelegen gebieden, hun honden werden daar Laplandspitsen genoemd, niet te verwarren met de Finse Lappenhonden.

Bekend is de grote uitvlucht van noord-Finnen tijdens de wereldoorlogen naar Zweden. Een groot deel van hen omzeilde met hun sleden de grenswachten,  anderen werden door de douane bij de grens aangehouden, waar de honden bij gebrek aan vaccinatie-bewijzen, werden vastgehouden. Slechts in enkele gevallen won het menselijke in de douaneman het van zijn plichtsbesef door het hartverscheurende kinderverdriet en werden de honden onder de huiden Zweden in gesmokkeld.

Gedurende de donkere oorlogsjaren van W.O. I en II maar ook in de tussenliggende  crisisjaren waren de honden enorm waardevol, immers er was een schrijnend tekort  aan levensmiddelen maar in de grote wouden was prooi voldoende voorhanden. Veel van deze honden bleven na de laatste oorlog in Zweden achter en versterkten het plaatselijke vergelijkbare spitsenras.

Nord Uch & SJch Tjibas Micke 

Eveneens vond na de oorlog een snel veranderende levensbehoefte plaats, de prijzen van huiden en pelzen daalden catastrofaal met als gevolg een dalende behoefte aan een 'pelsjagende hond'.

In Finland heeft de bonte boerenspits langere tijd min of meer in de schaduw geleefd van de meer éénkleurige honden, destijds Finnenspits genoemd, waarmee  men eind vorige eeuw steeds meer selecteerde op 'blaffende boomhonden'. Tegelijkertijd fokte men gestaag vanuit de roodbonte platen honden naar éénkleurig rood/bruin zonder witte vlekken of zwarte haren.

In 1968 was een hoogtepunt van de Finse Spits, zoals de hond inmiddels werd genoemd; ca. 3000 honden werden geregistreerd !

Finse Spits

In Zweden daarentegen werd de blaffende vogel- en eekhoornhond uit Norrbotten toch in een vroeg stadium gefokt waarvan de raskenmerken al in 1910 werden aanvaard. De raskenmerken lagen destijds heel dichtbij de toenmalige Finnenspits  en het is mogelijk dat de S.K.K. (Svenska Kennel Klubben) de fok van een eigen nationale 'tegenhanger' wilde stimuleren ten opzichte van de reeds 20 jaar eerder begonnen rasopbouw van de Finse Spits. Er werden slechts enkele honden uit het Torniodal in het stamboek opgenomen. Zij werden wel geshowd en voor de jacht gebruikt maar niet voor de opbouw van het ras gebruikt. Geen resultaat dus om trots op te zijn en hoewel in de 30tiger jaren het ras enige voorstanders kende dacht de S.K.K. er anders over en beschouwde het ras als uitgestorven en sloot het stamboek in 1948.

Er lagen meerdere redenen voor deze mislukking ten grondslag maar de hoofdoorzaak lag aan het feit dat aan ene zijde van het land een ras werd opgebouwd zonder enig contact op te nemen met de fokkers in het oorsprongsgebied van het ras. Oorzaak hiervan was het taalprobleem; in het Zweedse Torniodal werd hoofdzakelijk Fins gesproken. Daarbij kwam ook nog het meer populaire familielid,de Finse Spits, in de zestiger jaren naar Zweden en waarmee door de jagers in Norrbotten veelvuldig werd gefokt met het gevolg een aanzienlijke verspreiding naar het midden- en zuid Zweden.

Zonder het enthousiasme en de inzet van Stig Onnefeldt, een jachtopziener en bekend kennelhouder, was de huidige Norrbottenspets in het vergeetboek geraakt. Tijdens zijn verblijf in noord Zweden als reservist in de oorlog kwam hij in contact met deze kleine spitshond en werd enorm geboeid door het ras. Toen hij eind vijftiger jaren een aanstelling als jachtopziener kreeg in de plaats Pajala vatte hij het plan op om het ras nieuw leven in te blazen.

Veel honden waren echter gedegenereerd in deze periode. Er was in het laatste  decennium weinig meer met hen gejaagd en waren vervallen tot gezelschapshonden die weliswaar hun baas hun aanhankelijkheid en liefde betuigden doch een zwakke afspiegeling waren van de eens zo geharde jagershond. Onnefeldt vond nog een paar oorspronkelijke exemplaren. Hij fokte er mee, en reisde door geheel Zweden om deze honden op tentoonstellingen uit te brengen en daarnaast schreef hij artikelen in 'Hundsport'. Alles met het doel te trachten de belangstelling van het publiek te verkrijgen. Door voornoemde actie's kreeg de SKK hernieuwde belangstelling en samen met hem maakten zij de nieuwe raskenmerken op, die wezenlijk verschilden van die van 1910, waarbij de SKK wederom bepaalde dat de benaming 'Norrbottenspets' zou worden gebruikt vanwege de geografische ligging, hoewel de voorkeur van Onnefeldt naar 'Kalottenspets' ging om reden dat deze benaming beter het oorsprongsgebied aangaf en minder nationalistisch was.

In 1963 nam de S.Ä.K. (Svenska Älghund Klubben) de blaffende vogelhond onder haar hoede met een aparte afdeling die gevormd werd door liefhebbers van de Finse Spits en uiteindelijk werd de rasstandaard in 1966 door de FCI geaccepteerd die in 1976 en 1982 werd herzien waarbij telkenmale de schofthoogte met 1 cm werd verhoogd tot de huidige ideale hoogte van 42 cm voor de teef en 45 cm voorde reu.

 

Norrbottenspets

Niet overal werd dit initiatief enthousiast ontvangen en zeker niet door de Finse Spitsenmensen van de afd. blaffende vogelhonden van de SÄK; niettemin kreeg de houtvester Rune Samuelsson (Åkes kennel), die van deze afdeling secretaris was, de taak opgedragen een rasstamboek samen te stellen. Het bestuur achtte de door Onnefeldt gevonden lijn (de Pajala-stam) als een onvoldoende basis voor het ras, vele honden waren in hun ogen te klein.

Hij stelde een brief op waarin hij allereerst een beroep deed op het nationale gevoel om een oude gebruikshond tot eigen ras te verheffen en tegelijkertijd zond hij een vurige oproep aan de geadresseerden om met zoveel mogelijk honden, die aan de beschrijving van Onnefeldt en de SKK voldeden, op de tentoonstelling in Ojebyn van 4 juni '67, te komen.

Rune zond 300 van deze brieven naar alle kranten in Norrbotten, jachtverenigingen en functionarissen in het bosbeheer en verder aan eenieder van wie hij aannam dat zij kennis bezaten over de oude boerenspitshond.

Er kwamen 36 honden op de tentoonstelling als resultaat van dit schrijven, een aantal dat ver boven verwachting was en al was de groep honden door zijn kleuren, maat en zelfs raskenmerken zeer gevarieerd, toch kon hij aantonen dat de grondkenmerken van de oude boerenspits behouden waren gebleven maar ook dat men het ras op zichzelf kon behouden. 

Åkes Rippe - reu

De enorme inzet van beide mannen heeft echter niet geleid tot het redden van het ras. Eerst toen de bewoners van Torniodal zelf onderling met de resten van dit oeroude ras gingen fokken kon men zeggen dat de geboortepijnen voorbij waren en de Norrbottenspets was herboren.

Nu Zweden een blaffend hondenras bezat achtte men het ook noodzakelijk een eigen rasvereniging te stichten en zulks gebeurde in 1967 onder de naam 'Specialklubben ‘för skällande fågelhundar'. Waarmee een nieuw probleem opdoemde. Het ras werd uitsluitend binnen het raamwerk van vogelhond geplaatst en dat was een foutieve beslissing in de ogen van Samuelsson. Immers van oorsprong was dit ras een allrounder, was zijn mening. Wanneer het zou lukken de aanleg tot stellen van de eland te laten verdwijnen dan verstoort men de jachtaanleg van het ras en dat betekend dat men door genenverlies de erfcoördinaten verkleinde. Er blijft dan een hond over met een begrensde en foutieve aanleg.

De hond van Norrbotten was geconsolideerd als een allrond jachthond met de nadruk op bosvogels en elanden. Daarnaast moest hij, als het enigszins kon, bruikbaar zijn bij de jacht op wild naar keuze van de jager. Algemeen zag men de noodzaak ervan in het basisbestand te verbeteren en de jachteigenschappen in het bijzonder vast te leggen en uiteraard richtte het toenemende aantal fokkers hun blik op het oosten, Finland. Gevolg daarvan was echter dat een aanleg tot drijven tijdens de jacht in het ras kwam door de hoofdzakelijk uit Finland geïmporteerde honden. Deze eigenschap werd als dominant vererfbaar beschouwd en een dergelijk aanleg is gemakkelijker te elimineren dan een recessieve eigenschap. De keiharde vuistregel werd derhalve gehanteerd dat geen reuen en bij voorkeur ook geen teven gebruikt werden die met geblaf de vogel vervolgden.

Jager & Kiannan Sipi

In de 70tiger jaren begonnen deze 'kruistochten' tot helemaal in Kainuu toe via oproepen in advertentie's in alle regionale kranten en menige zoektocht werd gemaakt om in veelbelovende streken goede honden te verkrijgen. Het resultaat van al deze inspanningen leidde tot slechts 10 tot 15 honden die officieel als Norrbottenspets werden geregistreerd in Zweden.

Omdat het aantal hoenderachtigen zowel in Zweden als in Finland sterk in aantal terugliep, verminderde ook de Zweedse vraag naar de Finse Spits uit Finland. Deze terugval van de vraag activeerde de Finse fokkers meer aandacht aan de Norrbottenspets te besteden. Met hun kennis van het regionale gebied wisten zij genoeg restanten van het ras te vinden.

In 1977 maakte Matti Kuivila uit Sodankylla en Erkki Pihjala uit Haukiputaa een gezamenlijk begin om het ras naar Zweeds voorbeeld te registreren en daartoe hadden zij de restanten van het ras in hun kennels bijeengebracht. Matti in zijn omgeving en Erkki in het Pudasjärvi en Taivalkoski gebied. In dit stadium had ook de Suomen Kennelliito (Finse Kennel Klub) niet bijster veel belangstelling en de ontgoochelde Erkki verkocht toen praktisch al zijn honden, inclusief de reeds geboren pups, naar Zweden die hierdoor een waardevolle fokbasis verkregen. Onder hen bevond zich de reu Nalle afkomstig uit Taivalkoski die door Åke Andersson uit Satter werd aangekocht en veel voor de fok werd gebruikt. Tentoonstellingen en proeven leverden Nalle de felbegeerde Nordic Championtitel op.  

Toch waren de Zweden niet geheel tevreden over de fokbasis en de SKK stelde de FKK een officieel samenwerkingsverband voor om tezamen het ras te stabiliseren, een aanbod dat werd aanvaard waarbij de hond in Finland Pohjanpystykorva genoemd zou worden. De eerdere passiviteit van de FKK was waarschijnlijk te wijten aan het feit dat zij reeds 80 jaar aan de opbouw van de Finse Spits, het Finse nationale ras, hadden gewerkt die in Scandinavië maar ook in een groot deel van Europa een redelijke bekendheid genoot en roem vergaarde. De Norrbottenspets als opkomend ras kon wel eens een geduchte concurrent worden was men van mening.

Toch kon de FKK niet langer dit terughoudende beleid handhaven om:

  1. het concrete voorstel van Zweden aan de FCI om de Norrbottenspets als ras te erkennen.
  2. Het verdwijnen van de resterende honden naar Zweden als gevolg van de oproepen in o.m. de regionale kranten.
  3. De druk die werd uitgeoefend door de 'Aljo' kennel van Matti Kuivila en 'Metsämiehen'kennel van Erkki Pihjala om het ras te behoeden voor de ondergang.

Dus benoemde de FKK hun toenmalige voorzitter luitenant generaal Olli Korhonen en de leraar Juho Perttola om het ras te inventariseren. Toen dat bekend werd verzamelde Erkki opnieuw een homogeen tevenbestand terwijl Tuomo Piirola uit Kuusamo hetzelfde deed in zijn eigen regio en die van Taivalkoski. Ook andere fokkers deden dit, zij het met een aanzienlijk kleiner bestand

In April 1973 werd door Korhonen en Perttola een selectietentoonstelling conform de Zweedse rasstandaard gehouden. Uit een aanzienlijk aantal honden werden slechts 10 reuen en 29 teven geaccepteerd. Dit restje witgevlekte boerenspitshonden vormden een zeer homogene eenheid aangaande de maat, de raskenmerken en de kleur. Zij hadden de gewenste hoogte van 40 cm voor de teven, terwijl de reuen gemiddeld 44 cm hoog waren. Zij waren iets langer dan hoog. Het doorsnee kleurenpatroon had de juiste verhouding van 8 delen wit tegen 2 delen bruin.

Het kleine 'waardeloze' witgevlekte boerenspitsje kreeg nu een andere status n.l. die van een officiëel ras! Olli Korhonen, bekend als redder van de rendierhond, de Lapinporokoira,  gebruikte al zijn invloed hand in hand met de kynologische kennis van Juho Perttola om het ras op te bouwen en in stand te houden. Op 25 Augustus '79 werd op een gezamenlijke vergadering van de SKK en de FKK overeengekomen dat de Zweedse standaard zou worden erkend. 

Om het nationale denken en de concurrentie sfeer om de beste noordelijke spits te fokken kan wellicht het best worden weergegeven door een citaat uit een publicatie aangaande de Norrbottenspets/Pohjanpystykorva in het Finse jachttijdschrift 'Metsästys ja Kalastuslehti' waarin Juho opmerkt: "dat de Zweden met een paar jaar doelbewust en voorspoedig werken een voorsprong hebben verkregen wat betreft het fenotype maar dat de Finse start eigenlijk beter is en de bruikbaarheid van de stamhonden meer dan veelbelovend."

In Finland begon men dus met een kleine basis zeer gecontroleerd te fokken met 3 kennels t.w. 'Aljo' - 'Metsämiehen' - 'Piirola' en enkele kleine fokkers.

In ruim 10 jaar zijn er zo'n 80 tot 100 honden in het stamboek opgenomen waarvan ca. 35 tot 40 % gebruikt is voor de fokkerij. Totaal had men 5 bloedlijnen met de reuen:

  1. Pohjolan Mahti van Kuivila; die de meeste nakomelingen heeft gegeven.
  2. Taru van Piirola; die later is verkocht aan kennel 'Pihjala'
  3. Bjarmi van Piirola; was de eerste Finse schoonheidskampioen en behaalde een 1ste prijs in het kampioenschap om de titel 'Blafkoning' en werd op jonge leeftijd verkocht naar Zweden.
  4. Tessu van Rendti Sänkiaho; heeft slechts 2 nesten gegeven maar zijn zoon is met veel succes gebruikt.
  5. Touhu van Kolevi Nyyssönen, deze reu is slechts weinig gebruikt met gevolg dat deze lijn nagenoeg is verdwenen.

Tuoma Piirola showde zijn honden niet alleen, hij trachtte meer honden met jachtlust te fokken en liet hen dan ook met veel succes aan vogeljachtproeven deelnemen. Thans worden er jaarlijks ± 40 honden geregistreerd met, tot nu toe, geen ernstige ziekten in het ras.

  Matti Joenpolvi & Homenokan Hauki

 

In Zweden is de tegenwoordige stand van het ras na 20 jaar van opbouw naar een homogeen uiterlijk gegroeid. Alleen de verschillen in hoogte zijn eerder toe- dan afgenomen; er zijn er zelfs bij met de hoogte van een Finse Spits (44-50 cm) en dat was niet wat de fokkers beoogden. Juist bij de opbouw van een ras is de beoordeling van de keurmeester van cruciaal belang en zij zijn het dan ook die dit uit de hand hebben laten lopen doordat zij teveel bereid waren een overigens goed gebouwde hond met een rastypisch uiterlijk hoog te waarderen waarbij de schofthoogte geen rol speelde. Niettemin zijn op shows goede, oorspronkelijke, rastypische honden met de juiste hoogte te zien. Al heeft het ras inmiddels goede vogelblaffers voortgebracht, toch hebben maar weinig geregistreerde Norbottenspetsen het tot Zweedse Blafkoning gebracht, een jachtproefwedstrijd die 1 maal per jaar wordt gehouden.

In het algemeen genomen heeft de bruikbaarheid tot dusver niet aan de verwachtingen voldaan en heeft het meer liefhebbers gevonden bij mensen die de jacht niet beoefenen. Het aantal geregistreerde honden is thans tot rond de 400 per jaar gestegen en dat is meer dan het aantal Finse Spitsen. Enige bekende kennelnamen zijn: Åkes-, Vitadålens-, Tjibas- en Rönnbäckens kennel.

De P.R.A. ziekte (Progressive Retina Atrofie) is een oogziekte die een schaduw heeft geworpen over de Zweedse Norrbottenspets waaraan volgens deskundige inschatting rond de 50 % van de honden aan lijd. Men heeft nu een aantal maatregelen getroffen om verbreiding zoveel mogelijk te beperken waaronder een zeer selectieve fok en uitsluitend met onderzochte honden. Het schijnt dat er nu een stabilisatie in het proces is opgetreden maar over het hoe en op welke wijze de P.R.A. in het ras is gekomen heeft men nog geen eensluidend antwoord.

In Finland zijn nog geen lijders aan deze erfelijke ziekte geconstateerd naar men stelt. Een van de preventieve maatregelen die genomen zijn, is dat wanneer een ouderdier drager dan wel lijder zou zijn; dat de broers, de zusters en hun nakomelingen niet in het Finse stamboek worden opgenomen. Verder heeft men een fokcommissie ingesteld van 1 voorzitter en 2 leden welke jaarlijks worden benoemd.

De toekomst in Finland is, in tegenstelling met Zweden, de belangstelling eigenlijk  nog te klein om dit ras voor het nageslacht te bewaren, ofschoon de FKK nog steeds een z.g. 'open stamboek' hanteert, vergelijkbaar met de NHSB-bijlage. Hierin kunnen nog steeds honden worden ingeschreven mits zij zich voor de jacht hebben bewezen en dermate ras typisch vergelijkbaar zijn met een jonge open klasse of veteranenklasse 2e prijshond. (hier een Z.G.)

Men zou moeten streven naar een jaarregistratie van ca. 100 honden en het ziet er momenteel naar uit dat men dit gaat inzien daar meer en meer fokkers dit ras als tweede ras erbij neemt. Het is nog steeds niet duidelijk dat de overeenstemming die destijds gemaakt is om tot een gelijkwaardig ras te komen gerealiseerd wordt. De vraag is dan ook: willen de Zweden dit nog wel?

Of is het beter zoals met de Lappenhonden is gebeurd; een splitsing in de Zweedse- en de Finse Lappenhond (Lapinkoira), elk met een eigen rasstandaard. Met andere woorden dat de Norrbottenspets een Zweeds ras zal worden en de Pohjanpystykorva het Finse ras. Op deze wijze zouden de Finnen het eigen nationale belang kunnen nastreven met betrekking tot de grootte zodat deze niet de grootte van de Finse Spits gaat benaderen of evenaren. Een kleine spitshond achten de Finnen als een gekoesterd deel van hun jachtcultuur die aan het verdwijnen is.

De verbetering van de Pohjanpystykorva zou moeten leiden van een algemene jachthond naar een gespecialiseerde vogelblafhond met een schofthoogte van 40-45 cm, krachtig gebouwd met sterke botten, stugge vacht, iets langer dan hoog gebouwd.

de import reu Jannu - SF 29832/88 (Sam)

Het ras in de ons omringende landen.

In Denemarken is een oude, gesteriliseerde- en een ca. 2 jarige teef, in Nederland, Duitsland en Frankrijk, zover bekend, geen. In België is eind 1988 na bijna 2 jaar met tamelijk veel moeite en heel veel geluk en inzet van Matti Joenpolvi, voorzitter van Pystykorva, een reu uit Fins Lapland geïmporteerd.

Typerend was dat wij van de voorzitter van de fokcommissie in Zweden recentelijk antwoord kregen op een brief van begin '88 of hij ons kon ondersteunen met het verkrijgen van een N.S.  In de 7 regelige brief werd gesteld dat men voorlopig niet aan exporteren dacht gezien de P.R.A. en dat wij het Zweden niet kwalijk moesten nemen dat zij de goede honden zelf hielden. Overigens was hij de enige die ooit een antwoord heeft gegeven op onze 13 brieven waarin wij om medewerking vroegen teneinde een N.S. te verkrijgen. Met een glimlach hebben wij een foto gezonden van 'Sam', de roepnaam van de Pohjanpystykorva in België, gezonden en bedankt voor de informatie, waarop wij prompt een antwoord kregen in de vorm van een goed geformuleerd keurmeestersverslag vergezeld met een gelukwens. Toch leuk en sportief.

 

geraadpleegde bronnen: Suomen pystykorvajärjestö ~ 50 vuolta 

                                      Nordliga Spetshundar

fotomateriaal:                Pystykorva archief m.m.v. Matti Joenpolvi

                                      Jaktjournalen m.m.v. Bernt Karlsson

                                      kennel “Rönnbäckens”

 

auteur:                           kennel 'fra Laikahuset'